In de voetsporen van mijn voorouders
‘Wat vind je ervan als ik de Marathon des Sables loop?’ had ik mijn moeder gevraagd. Ferm schudde ze met haar hoofd. ‘Als hommage aan papa, en voor alle offers die jullie voor ons hebben moeten brengen’, voegde ik er snel aan toe, maar het mocht niet baten. Onbegrijpelijk vond ze het; dat ze naar Nederland is geëmigreerd om haar kinderen een beter leven te kunnen geven, en dat ik vervolgens besluit het ongemak te willen opzoeken. Het is net als met kamperen: mijn moeder snapt niet dat er mensen (lees: ik) bestaan die voor de leuk in een tent op de grond willen slapen, terwijl zij er juist alles aan heeft gedaan om ervoor te zorgen dat al haar kinderen een dak boven hun hoofd hebben en een warm en comfortabel bed.
Toch is het idee van de Marathon des Sables niet uit de lucht komen vallen. Het maken van een mythische tocht door de Sahara van Marokko staat met stip op één op mijn bucketlist. Als eerbetoon aan wijlen mijn vader, maar vooral ook om de aanwezigheid van mijn voorouders in de geschiedenis te markeren.
Mijn voorouders waren nomaden. Oorspronkelijk kwamen zij uit een gebied dat zich strekt van Somalië tot aan Nigeria. Ze hadden zich gevestigd in een klein dorpje aan de poort van de Sahara van waaruit ze onder meer dadels verkochten. Toen er door politieke spanningen in het gebied geen droog brood meer te verdienen was, zouden ze te voet zijn gemigreerd naar Rabat, de hoofdstad van Marokko. Een barre tocht van meer dan 600 kilometer, dwars door het Atlasgebergte. Daar woonden ze jarenlang aan de kust, totdat een tsunami hen in 1755 weer landinwaarts joeg.
‘Misschien kan ik dezelfde route hardlopen!’ had ik aan mijn vader voorgesteld toen ik voor het eerst het verhaal van de grote migratie hoorde. In de voetsporen van mijn voorouders treden leek me een mooie manier om dichter bij hen te komen. Slapen onder dezelfde sterrenhemel, dezelfde geuren ruiken, dezelfde stralen van de zon op mijn huid voelen branden. Enerzijds zou het een sportieve uitdaging zijn, maar het zou ongetwijfeld ook prachtige verhalen opleveren.
‘Dan rij ik achter je aan’, had mijn vader aanmoedigend geantwoord. Ik zag hem al zitten, in een oranje Mercedes Benz-bus, zo één waarmee we in de jaren negentig iedere zomer van Nederland naar Marokko tuften. Bij de stops zouden we – net zoals vroeger – op een klein gasstelletje eitjes in olijfolie bakken, of gehaktballetjes in tomatensaus, en ‘s avonds bij maanlicht zouden we mierzoete muntthee drinken terwijl hij me verhalen uit zijn jeugd zou vertellen. Mijn moeder, die het allemaal maar belachelijk vond, had hij gerustgesteld door te zeggen dat mijn lichaam hier biologisch gezien voor gemaakt is. ‘Het is onze bled, ons land!’ had hij geroepen. Maar helaas mocht het er niet meer van komen. Kort na ons voornemen werd mijn vader ernstig ziek, niet veel later kwam hij te overlijden.
Inmiddels zijn alweer vier jaar verstreken, en de kans dat mijn vaders verhaal in vergetelheid raakt groeit en knaagt aan me. Dat hij wordt afgeserveerd als één van de vele gastarbeiders en niet wordt herinnerd voor de mens die hij was. De verhalen van mijn voorouders staan bovendien niet in de geschiedenisboeken, hun namen zijn niet opgenomen in archieven. Je zou je haast vergissen en denken dat ze er niet toe hebben gedaan. Het waren immers geen luitenants, geen oppositieleiders, geen politici of hoge geestelijken. Toch verdienen ze het om geëerd te worden. Zij hebben mij dit leven geschonken. Ik ben hun nalatenschap. Het is een klein offer om 250 kilometer door de Sahara te rennen en te slapen op een matje in een bedouin-tent, om hen te bedanken voor de kansen in mijn leven. En het dak boven mijn hoofd. Nu alleen nog een goede trainer vinden.