Verhaal Archieven - Mystical Miles

Het startpunt van publieke acceptatie dat vrouwen kunnen hardlopen

Het startpunt van publieke acceptatie dat vrouwen kunnen hardlopen

Kathrine Switzer

Tekst: Hasna El Maroudi // Beeld: Alamy

Ze was de eerste vrouw die in 1967 officieel de Boston Marathon rende, nog voordat de marathon was opengesteld voor vrouwen. Met haar deelname brak ze – niet geheel opzettelijk – het debat open over vrouwen in de atletiekwereld.

‘Ik wilde geen statement maken, ik wilde gewoon hardlopen’, vertelt ze aan Mystical Miles. De iconische foto’s van de jonge dame die wordt aangevallen door een wat gedrongen man, gingen de wereld over en werden voorpaginanieuws. De gebeurtenis werd het startpunt van Kathrine Switzers inzet voor vrouwen in het hardloopveld. Minder bekend is de kers op haar carrière: haar rol bij de totstandkoming van de vrouwenmarathon op de Olympische Spelen. 

U staat bekend als de eerste vrouw die officieel de Boston Marathon liep – met startbewijs. Andere vrouwen waren u al voorgegaan door op het parcours in te springen. Hoe was dat voor u?

‘De Boston Marathon was een keerpunt in mijn leven. Ik was nog maar een meisje toen ik meedeed, net 20 jaar oud. Mijn enige doel op de marathon was hardlopen, maar de organisatie zag dat anders. Tijdens het hardlopen werd ik aangevallen door Jock Semple, één van de organisatoren. Hij probeerde me van het parcours te trekken. Achteraf gezien was de aanval door Semple een keerpunt in mijn leven. Ik besloot hoe dan ook de marathon uit te lopen, al moest het op handen en knieën. Iedereen verwachtte dat ik – een jonge vrouw – zou afhaken. Ik ging het tegendeel bewijzen.’

Wat wilde u precies bewijzen?

‘Ik wist dat ik de marathon kon uitlopen. Tien dagen eerder had ik nog 50K gelopen. Maar na de aanval voelde ik ook dat ik meer moest doen. Bijvoorbeeld kansen creëren voor andere vrouwen om zich net zo geweldig te kunnen voelen als ik deed bij het hardlopen. In die tijd deden weinig vrouwen aan hardlopen omdat ze bang waren, of bevooroordeeld, bijvoorbeeld omdat ze opgevoed waren met het idee dat hardlopen ongepast is voor vrouwen.’

Waarom was hardlopen niet gepast voor vrouwen?

‘Men was ervan overtuigd dat het vrouwenlichaam niet gemaakt is voor hardlopen. Dat vrouwen er bijvoorbeeld onvruchtbaar van kunnen worden, of kunnen veranderen in een man.’

‘Mijn coach en ik wisten ook dat we klein moesten beginnen. Vrouwen moesten zich welkom voelen. We richtten een hardloopclub op in onze eigen stad en nodigden daar vrouwen voor uit. Alleen: de vrouwen kwamen niet. Mannen hadden we te over. Iedere dinsdag renden we tien kilometer, daarnaast organiseerden we allerlei evenementen. Het was voor mij een leerschool in organiseren. Mijn doel was alleen geweest om vrouwen te betrekken en dat lukte niet voldoende. Pas in 1972 besefte ik dat ik het systeem niet kon bestrijden, maar moest veranderen.’

Hoe dan?

‘Door onderdeel te worden van het systeem. Na de Boston Marathon werd ik uit de atletiekfederatie (De Amateur Athletic Union, AAU) gezet, maar in 1972 mocht ik mijn positie weer innemen. In mijn sportdistrict was er geen zetel voor vrouwen die aan langeafstandslopen doen. Ik besloot de zetel te creëren en in te nemen. Het gaf me een stem. In de voorgaande jaren was het me samen met andere vrouwen, waaronder Nina Kuscsik, gelukt om vrouwen binnen de AAU-races een officiële rol te geven; we mochten 10 mijl rennen. De marathonafstand was nog een brug te ver.’

Waarom mocht dat niet?

‘De organisaties wilden niet dat vrouwen het zouden opnemen tegen mannen. Terwijl we helemaal niet wilden strijden tegen de mannen, we wilden gewoon de marathon lopen. Dankzij dat argument mochten we onder strenge voorwaarden in 1972 meedoen aan de Boston Marathon. We moesten bijvoorbeeld starten vanuit een apart startvak.
Vijf jaar na de aanval van Jock Semple op jou! Dat is vooruitgang, toch?
‘Jock Semple was woedend! Als wij mee wilden doen met “zijn” marathon, moesten we van hem wel de kwalificatietijd van de mannen halen. Dat was 3 uur en 30 minuten. We startten met z’n achten, drie van ons haalden de kwalificatietijd. Nina Kuscsik liep zelf 3:10. Iedereen was onder de indruk, ook Semple. En de media maakten er een enorme sensatie van: “Vrouwen rennen officieel de Boston Marathon!” kopten ze. Maar niemand had opgelet: we liepen eigenlijk allemaal al jaren onofficieel de Boston Marathon.’

Had u hiermee uw doel behaald?

‘Nee, dit was pas het begin! Mijn doel was de marathon voor vrouwen op de Olympische Spelen voor elkaar krijgen. Wat mij betreft was dat net zo belangrijk als het recht op stemmen dat voor vrouwen in de Verenigde Staten pas in 1920 werd ingevoerd. Kiesrecht betekende onze sociale en culturele acceptatie. Mee mogen doen met de marathon op de Olympische Spelen betekende dat we eindelijk fysiek zouden worden geaccepteerd als gelijken.’

Dat is uiteindelijk gelukt, weten we nu. Maar niet veel mensen weten dat u daar een rol in heeft gespeeld. Kunt u daar iets over vertellen?
‘Nadat vrouwen in 1972 officieel mee mochten doen met de Boston Marathon, kwam er veel meer interesse in hardlopen. Zo wilde het bedrijf Johnson’s Wax een marathon in New York organiseren om een nieuw product te lanceren. Ze vroegen Fred Lebow – de oprichter van de New York City Marathon en de New York Road Runners – om hulp, en Fred vroeg mij en Nina of we bij wilden springen. Maar als we een marathon zouden organiseren zou er weinig animo zijn. Als er zes vrouwen zouden meedoen dan zou dat al veel zijn. We overtuigden Johnson’s Wax om een tien-kilometerwedstrijd te organiseren, dat was destijds één rondje om Central Park heen. We gingen ervan uit dat we wel wat vrouwen zouden kunnen optrommelen. Nina en ik sjeesden heel New York door, overal lieten we flyers achter; bij middelbare scholen, sportscholen en zelfs bij nachtclubs. En met resultaat! Er kwamen 78 vrouwen op de wedstrijd af die allemaal tien kilometer konden rennen. Dit was ook het moment dat ik dacht: wacht eens even. Dit zorgt voor heel veel publiciteit. Er zijn vast ook andere sponsoren.’

Hoe was dat dan de opmaat naar de Olympische Spelen?

‘In datzelfde jaar ging ik als journalist naar de Olympische Spelen in München. Ik had de Daily News ervan overtuigd mij aan te nemen als correspondent. Ik was te laat om een perspas aan te vragen, maar met een brief van de Daily News kon ik toch heel dichtbij komen en in de persruimte. Ik wilde graag naar München om zo dicht mogelijk bij de mensen te komen van het IOC, het Internationaal Olympisch Comité, om erachter te komen hoe ik de marathon voor vrouwen op de Olympische Spelen kon krijgen.’

Sommigen vonden dat we al genoeg hadden gedaan doordat vrouwen nu officieel mee mochten doen met marathons, maar ik weigerde dat te accepteren.

Hoe was de reactie van mensen om u heen?

‘Nina en ik wilden dit heel graag voor elkaar krijgen, maar de mensen om ons heen dachten dat we volkomen gestoord waren. Toch ging ik naar München. Veel mensen vonden dat we te voortvarend te werk gingen, dat we geduld moesten hebben. Maar Nina en ik waren bijna dertig jaar oud, we hadden geen tijd voor geduld. Bovendien: als je afwachtend bent, krijg je nooit iets voor elkaar. Sommigen vonden dat we al genoeg hadden gedaan doordat vrouwen nu officieel mee mochten doen met marathons, maar ik weigerde dat te accepteren. Er was zoveel talent om me heen en ik wist dat als deze vrouwen aan de Olympische Spelen mee zouden kunnen doen met de marathon, dat ze zouden winnen. Het enige dat ze nodig hadden was een kans, de mogelijkheid.’

De Olympische Spelen in München zijn getekend door een vreselijke aanslag. De Palestijnse groep Zwarte September gijzelde Israëlische sporters en hun coaches. Bij de aanslag en de poging om een einde te maken aan de gijzeling vielen 17 doden; de vijf Israëlische atleten, de zes coaches, een politieagent en de vijf leden van Zwarte September. Dat moet nogal een indruk op u hebben gemaakt.

‘Het was een verpletterende ervaring voor mij. Als atleet was ik voor het politieke gewoon blind geweest. Maar ook als journalist bevond ik me nu op onbekend terrein. Na de moorden had ik nog meer het gevoel dat atleten er niet toe deden, dat het alleen maar politieke pionnen waren. Atleten werden onderbetaald, wie rond wilde komen moest onder de tafel geld aannemen, het hele systeem was verziekt. Tegen het einde van de Olympische Spelen – na de terroristische aanslag – liep ik de perskamer uit en keek ik op. Dat is waar het kwartje viel. Overal waren er reclames te zien: van Kodak Film, de Deutsche Bank, van IBM en Mercedes Benz. Op dat moment wist ik wie de echte krachten achter de sport zijn: de grote bedrijven, de sponsoren.’

En toen?

‘Ik ging terug naar New York en begon met het schrijven van zakelijke voorstellen, om bedrijven over te halen om vrouwenraces te sponsoren. In München was ik erachter gekomen dat om de vrouwenmarathon toe te kunnen voegen aan de Olympische Spelen, de sport in minimaal 24 landen verdeeld over drie continenten beoefend moest worden. Met minder kon ik het vergeten. Afijn, ik stelde een plan op en ging er de boer mee op. Om te beginnen bij het cosmeticabedrijf Avon Cosmetics. Het bedrijf hield zich onder meer bezig met vrouwenparticipatie. Het leek me een geschikte partner. Ik vertelde hun over mijn plannen, dat ik zelf een atleet was en hoe het systeem werkt. Een dag later werd ik gebeld en kreeg ik een baan aangeboden. “We gaan waarschijnlijk niets met hardlopen doen, maar als je zo kunt schrijven en denken, dan willen we je graag hebben voor onze tennis sponsoring”, kreeg ik te horen. Ik nam de baan aan, maar bleef erop hameren dat we een race moesten organiseren. Uiteindelijk gaf de leiding toe: ik mocht één race organiseren. De avond van de wedstrijd waren we op iedere zender in New York te zien, we stonden op de voorpagina van The New York Times, er verscheen een artikel in Sports Illustrated. Het bedrijf had nog nooit zulke publiciteit gehad! Toen kreeg ik groen licht en gingen we een pilot-serie in heel Amerika doen.’

‘Avon was een multinational met kantoren in 125 landen over de hele wereld. Al gauw kregen we telefoontjes uit Japan en Mexico waar ze ook een race wilden organiseren. Je moet je voorstellen: in 1979 liepen vrouwen in Japan nog achter hun man op straat. Het was ongekend dat ze zouden gaan hardlopen. Wij wilden er een 10K-race organiseren, maar de Japan Amateur Athletic Federation (JAAF) wilde er niets van weten. Gelukkig konden ze het sponsorgeld niet weerstaan, en zo mochten we uiteindelijk een 5K-race organiseren. Maar niet zonder dat de JAAF ons waarschuwde dat we zouden falen, dat het geen succes zou worden. Op de dag zelf bleek al gauw dat ze het helemaal mis hadden: er kwamen meer dan duizend vrouwen opdagen! De publiciteit was gigantisch en vanaf dat moment ging het echt los.’

Het startpunt van publieke acceptatie dat vrouwen kunnen hardlopen

Maar om mee te kunnen doen met de Olympische Spelen moest je marathons organiseren. 5K of 10K is toch niet voldoende?

‘Het was het startpunt van publieke acceptatie dat vrouwen kunnen hardlopen. Al gauw hadden we een aantal races in de VS en in Duitsland en dat leidde uiteindelijk tot een jaarlijkse vrouwenmarathon. Voor vrouwen organiseerden we clinics, waarin we ze uitlegden hoe je een goed paar schoenen uitkiest, hoe je moet stretchen en een hardloopbuddy kunt vinden. De basics om te kunnen rennen. We zeiden tegen hen: “Ook wanneer je nog nooit hebt hardgelopen, na een programma van elf weken met ons zorgen wij ervoor dat het goed komt.” Wel bleef ik me focussen op het organiseren van marathons op verschillende plekken over de wereld om aan de vereisten van het Olympisch Comité te kunnen voldoen. Veel landen vroegen ons op dat moment zelf al om hulp, dus het groeide heel snel.’

En wat was dan de volgende stap?

‘Onze marathons waren een gigantisch publicitair succes, maar terugkijkend vonden mijn belangrijkste afspraken plaats in Londen, in het kantoor van John Holt, hoofd van wat toen toen nog de International Amateur Athletic Federation (IAAF) heette. Hij en ik raakten bevriend en renden soms samen. Hij vertelde me dan waar alle lijken van de IAAF waren begraven, wie de pilaren waren binnen de organisatie en bij wie ik moest zijn om iets gedaan te krijgen. Hij adviseerde me met Peter Ueberroth kennis te maken, hij was het hoofd van de Los Angeles Olympische Spelen. En Dick Sargent, Ueberroths rechterhand. Naar verluidt had Sargent alle touwtjes in handen. Dus ik weer naar Los Angeles om met hen te praten.’

‘Peter en Dick bleken heel informerend en bemoedigend te zijn. Ze vertelden me over hoe het er bij de Olympische Spelen achter de schermen aan toe ging: hoe Kodak zijn sponsorplek had verloren aan Fuji Film en hoe de Russen ​​ritmische gymnastiek aan de Spelen probeerden toe te voegen. Ik leerde dat zeggen dat vrouwen het “verdienden” om mee te doen niet voldoende was, maar dat er allerlei vormen van uitruil plaatsvonden achter de schermen. Tegelijkertijd moesten we ook werken aan medisch bewijs. Er heersten nog steeds allerlei mythes dat vrouwen onvruchtbaar zouden worden, of zelfs zouden veranderen in mannen. Vooral vrouwen waren hier echt heel erg bang voor. The American College of Sports Medicine deed onder leiding van David Martin onderzoek en uit de resultaten van verschillende studies bleek dat, in tegenstelling tot wat iedereen dacht, de marathon juist uitermate geschikt is voor vrouwen. Vrouwen zijn veel beter geschikt voor de marathon dan mannen. Vrouwen hebben weliswaar minder snelheid, kracht en spiermassa, maar ze hebben meer uithoudingsvermogen, flexibiliteit en balans. Dus de marathon is voor hen echt ideaal. Op advies van Peter stelde ik een rapport op, op basis van de medische onderzoeken, zodat onze bondgenoten bij de onderhandelingen het bewijs achter de hand zouden hebben.’

Dan blijven er weinig argumenten over om vrouwen uit te sluiten, toch?

‘Ja, maar de beslissingen voor nieuwe evenementen worden meestal vier jaar eerder genomen. Toen in juli 1980 werd voorgesteld om de marathon voor vrouwen toe te voegen, wilden de Russen daar absoluut niets van horen. Er schijnt bij het overleg zelfs een enorme schreeuwpartij te zijn geweest. Ze waren er simpelweg niet klaar voor. Ze schermden met een gebrek aan medisch bewijs, dat het echt schadelijk zou zijn voor vrouwen. Ze besloten de beslissing vooruit te schuiven naar de bestuursvergadering van februari 1981. Dat was slecht nieuws. De raad van bestuur bestaat uit nog minder mensen, ik was ervan overtuigd dat we het er niet doorheen zouden krijgen. Vreselijk vond ik het! Het wereldrecord bij de vrouwen tuimelde naar beneden. Het ging alleen maar sneller en sneller en sneller. Grete Waitz brak de grens van 2 uur en 30 minuten. Het was echt fenomenaal wat er gebeurde en we konden allemaal zien dat het sneller en sneller ging. Maar logica heeft niet altijd de overhand in deze situaties. En er was een heleboel uitruil gaande, dus ik was heel nerveus in februari. Ik had zes maanden lang gelobbyd en wilde niet dat dit zou mislukken.’

Wat gebeurde er bij de bestuursvergadering?

‘Ik mocht er natuurlijk niet bij zijn, maar ik ging naar het hotel waar de vergadering gehouden zou worden en stond buiten bij de deur terwijl de mannen naar binnen gingen. Op de gang sprak ik de afgevaardigde van België aan en gaf hem mijn rapport. Hij had haast om naar binnen te gaan en ik stopte voor hem en stelde mijzelf voor. Hij keek me aan en produceerde een hele grote smile, keek naar het de cover van mijn rapport. Ik vertelde hem dat ik zijn steun erg zou appreciëren en dat als er iets niet helemaal duidelijk was, hij de belangrijkste feiten in het rapport kon vinden. Ik wilde dat ze doordrongen waren van de noodzaak om voor verandering te stemmen. Net op dat moment – LUCKY ME – liep er een andere afgevaardigde van de raad van bestuur, de Nieuw-Zeelander Lance Cross, langs ons en onderbrak ons gesprek met de woorden ‘“Hey Kathrine, no worries, you’ve sure got MY vote!!”. De Belg keek naar hem, toen naar mij, glimlachte en knikte en liep de kamer in. Ik wist toen dat er een grote kans was dat het goed zou komen.’

‘De executive director van de IOC was een vrouw: Monique Berlioux. Haar functie was in feite een administratieve, maar het was heel mooi om haar bij de persconferentie de verlossende woorden te horen zeggen: “Ik heb het genoegen aan te kondigen dat we de marathon van vrouwen zullen opnemen in de Spelen van 1984.” Het was kennelijk geen makkelijke beslissing geweest, maar in 27 landen werden marathons gehouden, verdeeld over vijf continenten, én we hadden het medische bewijs, dus ze konden niet om ons heen. ’

Was het ooit een optie voor u om de verandering niet af te dwingen, maar op zijn beloop te laten?

‘Als je iets wil bereiken moet je je daarvoor inzetten. Dat de marathon voor vrouwen in 1984 werd toegevoegd aan de Olympische Spelen was al erg laat als je het mij vraagt. Besef wel: als we het protocol van de Olympische Spelen hadden gevolgd, dan zou de marathon voor vrouwen pas in 2012 zijn toegevoegd. Dankzij de inzet van veel mensen is het gelukt dat naar voren te halen.’ ••

Hongaarse meester

Mihály Iglói

Hongaarse meester

Tekst: Ivan Sonck // Beeld: Stock

In Warschau hebben de landen van het Oostblok een militair pact gesloten, meldt het radiojournaal. En er is nog nieuws: in Boedapest heeft Sandor Iharos een wereldrecord doen sneuvelen.

In Warschau hebben de landen van het Oostblok een militair pact gesloten, meldt het radiojournaal.En er is nog nieuws: in Boedapest heeft Sandor Iharos een wereldrecord doen sneuvelen.

Sandor Iharos: wat een welluidende naam, wat een klankrijkdom! En hoe fascinerend is Boedapest wel niet, het Parijs van het Oosten (al leer ik die eretitel pas later kennen), een twee-eenheid, Boeda en Pest, van elkaar gescheiden door de machtige Donau. Het is zaterdagavond 14 mei 1955. Het is koud voor de tijd van het jaar maar een warme gloed stroomt door mijn aderen. Hongarije: in boeken heb ik gelezen over de poesta met zijn verre horizonten, in kranten maakte ik kennis met Ferenc Puskas, Nandor Hidegkuti of Sandor Kocsis, bijgenaamd Het Gouden Hoofd. Wereldvoetballers, al werden ze een klein jaar geleden net geen wereldkampioenen.

En nu, terwijl het land nog van de klap herstelt en alsof hij op deze depressie heeft gewacht, is dus Sandor Iharos aan het firmament verschenen. 3000 meter, 7.55.6, vier magische cijfers die ik voor altijd opsla. Ik achterhaal en onthoud de tussentijden en God weet wat nog meer. En zo duiken nog andere namen op. Zoals Istvan Rozsavölgyi of Laszlo Tabori. En Mihály Iglói, vooral hij.

Iglói wordt in de jaren dertig enkele malen Hongaars kampioen maar op de Olympische Spelen in 1936 in Berlijn overleeft hij de eerste ronde niet. Een hoogvlieger zal hij dus niet worden. Maar de passie verdwijnt niet. In 1950 wordt Iglói coach van Honved Budapest, de club van het leger. Het geluk steekt hem een handje toe: er hangen en lopen daar een paar jongens rond die, anders dan hun meeste leeftijdgenoten, weinig trek hebben in de eerste sport van het land maar des te beter uit de voeten kunnen in scholenwedstrijden op de atletiekbaan. Iglói krijgt de tijd en de middelen om hen te kneden naar eigen inzichten en opvattingen.

Wie herinnert zich Rudolf Harbig niet meer, de Duitser die in 1939 wereldrecordhouder op de 800 meter werd en in 1944 sneuvelde aan het oostfront? Harbig was een van de eersten die begeleid werden door Woldemar Gerschler en Hans Reindell, een cardioloog uit Freiburg. Met hun intervaltraining ontketenden ze een ware revolutie. Iglói is een van de vele adepten. De waarde van zorgvuldig uitgekiende intervaltraining kan volgens hem niet worden overschat. Het kenmerkt Iglói, het maakt deel uit van zijn imago. Hij plaatst wel enkele kanttekeningen… Gerschler en Reindell onderschatten het belang van een stevige aerobe basis, vindt Iglói. En de herhalingen reduceert hij tot 200 of zelfs 100 meter, zo wordt het anaerobe energiesysteem niet overbelast. Wel beperkt hij de duur van de herstelpauzes. Bovendien is Iglói een scherp observator. Een trainingsplan is volgens hem niet meer dan een voorlopig voorschrift, starheid is uit den boze. Als tijdens de zoveelste herhaling ontspanning en soepelheid erbij inschieten grijpt hij meteen in. ‘Ophouden maar,’ zegt hij dan, Iglói is een man van weinig woorden.

De vruchten van zijn inspanningen worden al in 1953 zichtbaar. Twee atleten van Honved Boedapest dragen bij tot een wereldrecord op de 4 maal 1500 meter namens Hongarije. Een jaar later is een exclusief Honved-team exact 8 seconden sneller. Vier uitstekende middenafstandslopers die tot dezelfde club behoren: daar is een magiër aan het werk, geen twijfel mogelijk.

1955 slaat alle, welja, records. In enkele maanden verbetert Iharos naast het wereldrecord op de 3000 meter ook dat op de 1500 meter, de twee mijl en de 5000 meter, waarbij hij tweemaal de Belg Gaston Reiff, gouden medaillewinnaar op de Olympische Spelen van 1948, van de troon stoot. Rozsavölgyi en Tabori moeten nauwelijks voor Iharos onderdoen. Als het zomerseizoen ten einde loopt hebben de atleten van Iglói tienmaal een wereldrecord gevestigd of geëvenaard, achtmaal was Iharos daarbij betrokken. Hij is nu de snelste loper uit de geschiedenis op alle afstanden van de 1500 meter tot de 5000 meter, vijf in totaal. Op 14 mei 1955 stond Reiff driemaal bovenaan een recordlijst, 130 dagen later blijft hij met lege handen achter. Wat heeft deze keurige man uit het Waalse Eigenbrakel Iglói en diens team misdaan?

Het volk juicht de helden toe, als ze hun kunsten vertonen in het hoofdstedelijke Nepstadion, het Stadion van het Volk, blijft geen plaats onbezet. Sport is voor de Hongaren een uitlaatklep, een vlucht uit het alledaagse leven, bezwaard door halflege winkelrekken, onvrijheid en algemene controle.

Het volk juicht de helden toe, als ze hun kunsten vertonen in het hoofdstedelijke Nepstadion, het Stadion van het Volk, blijft geen plaats onbezet.

Ook de verblufte westerse sportwereld wil deze wonderlopers van nabij aan het werk zien en in de ogen kijken. Soms blijven Iglói en zijn gevolg liever thuis, soms gaan ze graag op een uitnodiging in en regent het enthousiaste reacties. ‘ Iharos is een onverbeterlijke loopmachine,’ schrijft Der Spiegel. Een Amerikaanse journalist is dan weer vooral getroffen door zijn blonde, licht wuivende haren en zijn droeve ogen. Alsof Iharos een onzegbaar zware last op zijn frêle schouders draagt. Zou het? Hij, Rozsavölgyi, Tabori, Ferenc Mikes ook: eenvoudige jongens uit eenvoudige gezinnen die alleen Hongaars spreken en zich soms geen raad weten met de plotse roem en de ongekende luxe. Als Tabori in Londen uit het niets derde wordt op de wereldranglijst aller tijden op de mijl zegt hij tegen de man die zijn woorden in het Engels moet vertalen: ‘Ik wist niet eens hoe lang een mijl is.’ Iglói kan er om lachen, denk ik, misschien is hij ook een tikkeltje ontroerd. Ach, de coach is nog de kwaadste niet. Wanneer Iharos in het onvermijdelijke Nepstadion andermaal een wereldrecord op de 5000 meter vestigt en ook de partijkrant Kis Ujsag, de Kleine Krant, zwelgt in enthousiasme houdt Iglói de lippen stijf op elkaar. Iharos heeft zijn wedstrijd niet goed ingedeeld, vindt hij. Maar Iglói wil de sfeer niet bederven. Een goede, plichtsbewuste vader is aardig maar ook streng en veeleisend.

Midden 1956 eigent Iharos zich ook het wereldrecord op de 10.000 meter toe. Hij is met de legendarische Paavo Nurmi de enige die een wereldrecord vestigde op de 1500 meter, de 5000 meter en de 10.000 meter. Iglói kan nu bogen op 49 wereldrecords en 35 Europese records. De Olympische Spelen in het Australische Melbourne komen eraan. De verwachtingen zijn uiteraard hooggespannen, het land behoort in meer dan één sporttak tot de absolute top. Intussen hebben in de hoogste politieke regionen de harde stalinisten plaats moeten maken voor meer gematigde figuren. Er spoelt een golf van optimisme over het land, de nieuwe leiders maken een aanvang met een reeks voorzichtige hervormingen.

Moskou en zijn vazallen steigeren. Tanks van het Warschau-pact rollen Boedapest binnen, het volk verzet zich maar de overmacht is te groot. Honderden Hongaren bekopen hun vrijheidsdrang met hun leven, een paar honderdduizenden vluchten naar het Westen.

Melbourne wordt een fiasco: Rozsavölgyi en Tabori presteren ondermaats, Iharos is zelfs thuis gebleven. Geblesseerd, is de officiële uitleg. Sommigen beweren dat de man met de droeve ogen vooral lijdt aan zwaarmoedigheid. Het lijkt erop dat hij de gunst van het publiek is kwijtgespeeld, misschien omdat hij nooit enige sympathie voor de hervormers heeft getoond.

Hongarije is een ander land geworden. De atleten en hun coach hebben er maar weinig meer te zoeken. Iharos vertoeft aanvankelijk in een Duits vluchtelingenkamp, belandt in België waar zijn verblijf vreemd genoeg zo goed als onopgemerkt voorbijgaat en keert enkele maanden later als een dief in de nacht naar Hongarije terug. Iglói vestigt zich in de Verenigde Staten, hij wordt er met alle égards behandeld. Een van zijn atleten, Billy Mills, wordt olympisch kampioen op de 10.000 meter, als eerste en enige Amerikaan. Mills is een in bittere armoede opgegroeid lid van de inheems Amerikaanse stam Oglala-Lakota-Sioux. Een bange gedachte overvalt me. Zou Iglói ook meer zelfbewuste, weinig onderdanige mannen naar de top hebben kunnen leiden? Een zekere Jim Beatty verhuist naar Californië om zich door de kampioenenmaker te laten begeleiden. Hij verbetert elf Amerikaanse records. Beatty studeerde Engels en geschiedenis en was kandidaat-gouverneur in North-Carolina.

De kwestie aan Iglói voorleggen is tot mislukken gedoemd, hij hult zich nog altijd in het diepste stilzwijgen. ‘Ik wilde achterhalen hoe zijn trainingen eruit zien,’ vertelt de beroemde coach Bill Bowerman. ‘Ik nam contact op met collega Dale Ranson die in North-Carolina geregeld met Iglói in contact komt. “We zien elkaar al zes weken,” antwoordt Ranson, “en hij spreekt gewoon niet met me. Weet je wat ik doe? Ik installeer me in de klokkentoren en neem een verrekijker mee. En zo achterhaalde ik alsnog wat Iglói zijn atleten opdroeg: herhalingen van 600, 400 en 200 meter. Tja.”

Iglói verlaat de Verenigde Staten en gaat aan de slag in Griekenland maar de sfeer bevalt hem niet. Na de val van het Oost-Europese communisme keert Iglói terug naar Hongarije waar hij op bijna negentigjarige leeftijd overlijdt. Tabori is de enige die geen heimwee naar Hongarije heeft. In 2018 overlijdt de laatste van Iglóis troepen in een ziekenhuis in Los Angeles. ••

Broederliefde

De Boomsma’s

Broederliefde

Tekst: Arie Boomsma​ // Beeld: Femke Hoogland

Klaas schreef het boek Ren voor je leven, over de pijn van verslaving en over de glansrol die het hardlopen nu in zijn leven speelt. Het boek is net opnieuw uitgegeven. Aanleiding voor een gesprek tussen twee broers. Klaas en Arie Boomsma.

Toen ik elf was besefte ik voor het eerst dat de wereld groter is dan het dorp waar we woonden. Dat was aan een park in Stiens, een kleine plaats in Friesland, net boven Leeuwarden. In dat park lag een vijver die uitkwam op de Stienservaart. En wanneer je die vaart volgde kwam je bij de Dokkumer Ee, de Waddenzee, de Noordzee, de rest van de wereld als je het geduld ervoor had. Mijn broer Klaas schaatste vanaf die vijver naar Dokkum. Hij deed er de hele dag over. Ik was daar ontzettend van onder de indruk. Door wat Klaas deed die dag realiseerde ik me dat die grote wereld ook voor mij toegankelijk was. Dat vanaf die plek de rest van het leven kon beginnen.

We zijn Irish Twins, Klaas en ik. Geboren in hetzelfde jaar. Hij in december van 1974, ik 11 maanden daarvoor. We hebben nog twee broers en een zusje. Een hecht gezin, maar Klaas en ik groeiden meer nog dan de rest echt samen op. We houden niet meer of minder van elkaar dan van de rest, maar doordat onze levens zo parallel aan elkaar liepen, leefden we wel meer met elkaar mee. Maar we zijn elkaar ook jaren kwijt geweest. Klaas is verslaafd. Wás verslaafd wil ik nog altijd zeggen omdat het nu zo goed met hem gaat. Maar verslaving is een ziekte die nooit meer verdwijnt, zegt hij zelf. Je leert ermee leven. En dat doet hij op een manier die ik bewonder. Tien jaar nuchter nu. Hij schreef het boek Ren voor je leven, over de pijn van verslaving en over de glansrol die het hardlopen nu in zijn leven speelt. Het boek is net opnieuw uitgegeven. Aanleiding voor een gesprek tussen twee broers.

Het werkt aanstekelijk als Klaas praat over hardlopen. Plaatsvervangend genieten is het. Voor mij zelf is rennen na een ingrijpende knieoperatie in de jaren negentig niet meer weggelegd (beide kruisbanden gescheurd, meniscus en veel kraakbeen verwijderd). Ik kan jaloers zijn op de vrijheid die zo met het hardlopen verweven is, het overal en altijd te kunnen doen. De progressie is ook zo eerlijk in verhouding met de tijd die je erin steekt.

Klaas: ‘Het liefst loop ik ’s ochtends knettervroeg’, begint hij. ‘Tussen 5:30 en 6:00 uur de deur uit, de stad uitrennen. Als je dat regelmatig doet zie je per loop het licht veranderen. Al in januari zie ik aan de pikdonkere hemel een barst licht ontstaan. Dat wordt steeds meer en meer totdat ik op een ochtend ineens mijn lichtjes niet meer nodig heb. Het is in deze wintermaanden bijna niet voor te stellen dat er straks weer ochtenden zijn dat ik in een korte broek en een hempie op pad ga. Dat is echt lekker. Dat gelige zomerlicht met het gefluit van de vogels. Alleen maar mijn voetstappen en m’n adem. Knalgroene struiken en bomen, bermen vol bloemen en op de echt gelukzalige ochtenden een buizerd die vlakbij me wegklapwiekt. Ik prijs me gelukkig dat ik dit weet en dat ik er vanuit een drukke wijk in een grote stad zo naartoe kan lopen. Zo’n ochtend meemaken voordat ik aan de andere dingen van de dag begin, is goud waard. Ik ben dan al in een andere wereld geweest. Of nee, ik heb gezien wat óók de wereld is en dat helpt echt enorm andere, minder leuke dingen te relativeren.’

Roekeloos en destructief

Die minder leuke dingen staan meedogenloos eerlijk omschreven in zijn boek Ren voor je leven, dat net opnieuw is uitgebracht door Mystical Miles. Een boek vol pijn, maar als je het gelezen hebt blijft toch vooral een hoopvol gevoel hangen. En een hartstochtelijke liefde voor het hardlopen dat een glansrol speelt in dat leven na verslaving. Ik vind het moeilijk om voor dit stuk de pijn terug te halen die ik al die jaren bij mijn broer zag, maar in een paar penseelstreken toch een poging.
West Palm Beach Florida,1996. Ik studeer in Amerika, mijn broer Klaas in Nederland. Na een bezoek aan de Olympische Spelen in Atlanta zijn we met twee vrienden doorgereden naar Florida. Ons geld is op, we slapen in de auto. Soms komen we mensen tegen die drankjes voor ons kopen en ons, charmante studenten toch, laten crashen in logeerkamers en op banken. Op zo’n avond komen we terecht bij Helen Ishaq, een knappe vrouw die balletdansers vertegenwoordigt. Ze woont in een huis dat wij vooral kennen uit films. Binnentuin met een zwembad, drie badkamers, dure spullen. Helen draagt zijde, één van ons zal met haar het bed moeten delen, weten we, als vergoeding voor de overnachting. Maar eerst drinken we haar ijskast leeg. Die bij het zwembad. We maken zelf margaritas, ook nog als op een gegeven moment het ijs op is.

Ik ga als eerste naar bed. Vanuit mijn kamer kijk ik uit op de binnentuin. Ik zie Klaas en een van onze vrienden met duikbrillen op rondlopen. Even later met een doos donuts en een plastic honkbalknuppel. Dan val ik in slaap. Een paar uur later moet ik plassen, maar de deur van de badkamer naast mijn slaapkamer zit op slot. Ik durf ervan uit te gaan dat ik niet Helen of haar vriendin aantref en weet de deur open te krijgen. Daar ligt Klaas. In een halfvol bad. Duikbril op z’n hoofd. Huid gerimpeld als rozijnen. In de jaren voor dat moment had ik om de situatie gelachen. Studenten bravoure. Nu niet. Een koude angst bekruipt me.

Ik denk echt dat als jij of wie dan ook had geprobeerd mijn drinken en gebruiken aan te kaarten, ik het had ontkend, gebagatelliseerd, verborgen had gehouden of veel meer stiekem was gaan doen.

De allereerste avond dat Klaas dronk, we waren veertien en vijftien, eindigde met een alcoholvergiftiging. We bezochten een hockeyfeest. Zelf zaten we niet op hockey, maar er waren leuke meisjes daar en het bier was goedkoop. Klaas dronk een groot deel van een fles jenever leeg. Een buurjongen legde hem die avond tegen de voordeur van ons ouderlijk huis en heeft toen aangebeld.
Tijdens zijn studiejaren ontsnapt Klaas een paar keer aan de dood. Roekeloosheid. Later uitzichtloosheid. Mijn broer is verslaafd. Het grootste deel van ons volwassen leven ben ik bang geweest hem te verliezen. Toch zei ik dat niet tegen hem, overtuigde mezelf dat verslaafden op straat leefden, mijn broer deed het gymnasium op z’n sloffen, was later meester in de rechten, eindredacteur bij een grote krant. Het zou wel bijdraaien. Maar het werd erger. Zoveelste relatie kapot, torenhoge schulden, nachtenlang zoek, opgepakt omdat hij dronken achter het stuur zat van de redactie auto.

Bang voor een terugval

Arie: ‘Voor mij was het dat moment in West-Palm Beach, dat ik voor het eerst dacht dat jij een probleem had. Ik durfde het geen verslaving te noemen, maar ik voelde wel dat het destructief was. Heb jij zelf ooit die gedachte gehad in je jongeren jaren?’
Klaas: ‘In mijn jonge jaren niet. Wel toen ik zo richting de 30 ging en erachter kwam dat het me vaak niet lukte om zonder roes de dag door te komen. Ook al had ik me dat echt voorgenomen. Dan schoot het door mijn hoofd ‘ik zal toch geen alcoholist zijn?’. Dat drukte ik zo snel mogelijk weg. ‘Ik drink en blow omdat ik anders teveel pieker’ of ‘ik drink omdat ik nog niet de goede baan heb’ of ‘ik heb het nodig omdat ik geldzorgen heb’. Noem maar op. Ik overtuigde mezelf ervan dat ik echt wel kon stoppen als ik dat zou willen. Een leven zonder roes leek mij de moeite van het leven niet waard en ik geloofde dat ik als ik echt mijn best zou doen heus wel controle kon houden. Boy, was I wrong.’
A: ‘Komt het ergens door, denk je?’
K: ‘Verslaving?’
A: ‘Ik hoorde Rich Roll dat laatst zeggen in een podcast, over zijn eigen verslaving. Dat er toch iets traumatisch lag in zijn jeugd, hoe gelukkig die ook was.’
K: ‘Daar heb ik de laatste tijd wel eens over nagedacht toen ik iemand hoorde praten over intergenerationeel trauma. Het is niet ondenkbaar dat er via pa en ma wat op mij is overgedragen. Onze beppe (oma van vaderskant) heeft jarenlang in grote angst geleefd dat haar man iets zou overkomen omdat hij betrokken was bij het verzet in Friesland. Die vrees werd waarheid toen pake (opa) eind 1944 ook echt werd doodgeschoten. Dat dit groot effect moet hebben gehad staat voor mij vast. Daar is zelden een woord over gesproken, maar alle vier achtergebleven kinderen hebben wel zo hun issues.’

‘Ma is natuurlijk ook op heel jonge leeftijd haar vader kwijtgeraakt en heeft in haar jongvolwassen jaren ook behoorlijk met het leven geworsteld. Ik denk dat die erfelijke belasting eerder aan mijn verslaving heeft bijgedragen dan iets wat ik zelf heb meegemaakt. Het is moeilijk te vatten en te verklaren, verslaving. Er zijn zoveel factoren die maken dat iemand er vatbaar voor is. Naar een sluitende verklaring ben ik eigenlijk ook niet op zoek. Ik heb het, ik weet waar mijn zwakheden liggen en welke kracht ik nodig heb om een beter leven te leiden.’
A: ‘Ik heb zelf lang gedacht dat het ook kwam omdat ik zo vroeg al naar Amerika vertrok. We waren zo hecht als kinderen, zelfde geboortejaar, zelfde vriendengroep. Het voelde alsof ik je misschien in vormende jaren in de steek heb gelaten.’
K: ‘Nee. Echt niet. Ik heb je wel gemist natuurlijk, maar ik ging in de jaren dat jij in Amerika zat zo op in mijn eigen leventje. Basketbal, school, mijn vrienden en langzaam maar zeker steeds meer het uitgaan, het drinken en het blowen. Nog iets later Groningen; de studentenvereniging en nog meer blowen en zuipen. En vergeet niet dat het jaar voordat jij naar college in Indiana ging, ik ook al behoorlijk aan het afdrijven was. Ik ging toen al minder fanatiek basketballen, kwam bij onze pleintjeswedstrijden op zondag steeds later aanzetten, was weer begonnen met roken. Het ging ook in jouw aanwezigheid al heel duidelijk een bepaalde kant op.’
A: ‘De eerste jaren van je herstel, toen ik zag hoeveel blijer je was, heb ik me vaak schuldig gevoeld dat ik nooit heb ingegrepen. Neem jij mij dat kwalijk, eigenlijk?’
K: ‘Ik denk echt dat als jij of wie dan ook had geprobeerd mijn drinken en gebruiken aan te kaarten, ik het had ontkend, gebagatelliseerd, verborgen had gehouden of veel meer stiekem was gaan doen. Of boos was weggelopen. Onbehandelde verslaving is oersterk. Er is maar een iemand die iets kan veranderen en dat is de verslaafde zelf. En die is daar in 99 procent van de gevallen pas klaar voor als de bodem is bereikt, als ‘ie met z’n rug tegen de muur staat.’
A: ‘Ik was bang je van me te vervreemden als ik dat gesprek aan zou gaan. Dat ik je kwijt zou raken.’
K: ‘Misschien was dat ook wel gebeurd. Ben je eigenlijk wel eens bang dat ik terug zal vallen?’
A: ‘Die eerste jaren van je herstel was ik vooral bang dat je geblesseerd zou raken. Ik zag hoe je leunde op het hardlopen, hoeveel levensvreugde en houvast je daarin vond. Wat als dat wegvalt, vroeg ik me af. Het is soms een beetje of er nu je niet meer drinkt een paar lagen zijn weg gepeld, je kern blootligt. Dit is wie je bent. Niet zozeer een ander persoon dan vroeger, maar wel een meer pure vorm van jezelf, denk ik. Ik weet niet of ik nog iemand anders ken die zo stabiel is, zo kalm en geconcentreerd. Ben je er zelf nog wel eens bang voor?’
K: ‘Nee, niet wezenlijk. En het hardlopen vormt een fijne buffer. Zo hoorde ik een Amerikaanse psychiater dat laatst noemen, gespecialiseerd in verslaving en zelf ook herstel. Hij vertelde hoe het lopen hem hielp om meer reflectief en minder reactief te denken. Dat laatste doe je als verslaafde. Er is de gedachte, de impuls en vrij snel daarna de handeling. Hardlopen, maar ook zoiets als meditatie kan je helpen een buffer te bouwen tussen die gedachte en de handeling. Dus als de gedachte ‘één glaasje wijn zou me echt kalmeren’ opkomt, die gedachte te observeren, hem te categoriseren als onzin en er iets tegenover te zetten. Namelijk ‘dan wil ik daarna de hele fles, dan wil ik coke bestellen en zit ik morgen diep in de put’.’
A: ‘Je noemt meditatie. Kun je uitleggen hoe dat bij jou helpt?’
K: ‘Sinds Koen en Bas (iemand anders uit het clubje waar ik mee dip en mediteer) samen een kantoorruimte hebben – het Clubhuis waar ook Mystical Miles redactie houdt – mediteer ik regelmatig een uur. Zitten, ademen, de gedachten laten stromen en er niets mee doen. Je kunt geen kant op en dat is voor mij echt een goede oefening. De neiging om te vluchten zit nu eenmaal diep in me en mediteren is een mooie manier om in te leren zien dat ik niet hoef te vluchten. Gedachten zijn maar gedachten, ze komen en gaan, ik hoef niet bang voor ze te zijn. Op zo’n meditatiekussen leer ik om vrede met mezelf te hebben, dat heb ik af en toe nodig, ook na tien jaar nuchter en clean te zijn.’

300 kilometer in zes dagen

Sinds een jaar of acht vieren Klaas, zijn vrouw Alexandra, mijn vrouw Romy en ik oudejaarsavond samen. Inmiddels ook met de kinderen erbij. Tijdens het eten kijken we samen terug op het jaar. We vragen elkaar naar wat ons het meest bij is gebleven. Klaas noemde als hoogtepunt dit jaar een tocht die hij maakte met hardloop- en podcastvriend Koen de Jong.

K: ‘Koen en ik liepen in mei 300 kilometer in zes dagen, dwars door Nederland. Dagenlang hardlopen door prachtige natuur in de wind, in de regen, in de zon. Wat een feest en wat een avontuur. Het mooie is dat ik Koen nog helemaal niet lang kende toen we het plan bedachten. Dat je iemand ontmoet die ook zulke dingen wil doen vind ik al best bijzonder. Vaak blijft het dan bij een wild plan, maar dit is ook echt gebeurd. Wat ik er ook zo bijzonder aan vond, was dat we allebei wisten dat het heel zwaar zou worden, maar dat we nieuwsgierig waren hoe het zou zijn. Wat ga je doen als je op dag 3 na vier kilometer loodzware poten hebt, maar je moet nog 46 kilometer? Daar doorheen komen is speciaal. Ik heb ook echt angst gevoeld dat ik het niet kon. Vooral toen we op een middag doorweekt en verkleumd in Zaltbommel aankwamen, waar we ’s nachts een marathon zouden lopen. Hoe ga ik dat voor elkaar krijgen, dacht ik? Mijn benen waren al zo moe en ik had een paar nachten nauwelijks geslapen. Gewoon eraan beginnen en dan blijkt het te lukken. Het lopen door de natuur, het afzien, de lessen en inzichten, het delen met Koen, Janneke die in een camper voor ons uitreed; alles was er mooi aan.’
A: ‘Dat van die angst vind ik zo mooi. Ergens tegenop zien en het dan toch doen. Sport als karakterbouwer. Ik ben ervan overtuigd dat die manier van sporten zich prachtig vertaalt naar de rest van het leven.’
K: ‘Het lijkt alsof jij geen angst kent in de manier waarop je aan dingen begint: naar Amerika gaan om te basketballen, gaan presenteren op tv of groot gaan ondernemen. Ik denk bij alles, kan ik dit wel? Heb jij die vrees niet of heb je gewoon een goede manier gevonden om die onder het tapijt te schuiven?’
A: ‘Ik ben ook vaak bang hoor. Maar ik voed ook wel op die angst. En ik begin niet aan dingen met het eindresultaat voor ogen. Meestal toch alleen omdat ik iets heel graag wil doen.’
K: ‘Je bent ook altijd behoorlijk intens geweest in de manier waarop je sport bedrijft. Welke behoefte vul je daarmee in?’
A: ‘Ik hou van de romantiek van afzondering, van ploeteren en diepgaan. Ik ben ervan overtuigd dat dagelijks trainen mij stabiel houdt en dat ik een minder aangenaam mens zou zijn voor mijn omgeving als ik het niet zou doen. Bovendien is sport in een tijdperk waarin alles op shuffle staat één van de weinige plekken waar je jezelf nog kunt trainen in volharding, doorzetten als het lastig wordt. Maar verslaving is een dodelijke ziekte, ik heb toch het gevoel dat mijn monomane gedrag, dat vastbijten en niet meer loslaten, iets anders is. Al neigt het er wel naar. Maar ik denk dat je omgeving er baat bij heeft als je traint, want betere energie, kalmer, aandachtig en gezond. Bij verslaving lijdt de omgeving juist onder je keuzes en je gedrag.’

‘En weet je, jij zegt dat nu dat je jezelf bij alles afvraagt of je het wel kan, maar ik vind jou juist een voorbeeld in doorpakken waar het lastig wordt. Dwars door de angst of terughoudendheid heen. Of het nou tijdens zo’n 300 kilometer project is met Koen, het nuchter worden en blijven, het dippen in koud water, hardlopend op familiebezoek gaan in plaats van de auto te pakken en… voor mij een bepalend moment in onze jeugd; je schaatste vanaf de vijver in het park van Stiens de vaart op naar Dokkum.‘ ••

De geest van Knip

De geest van Knip

Tekst: Koen de Jong // Beeld: Janneke Poort

‘Hij stierf met Typp-Ex aan zijn vinger,’ Mikel Knippenberg pakt een A4 van het bureau en leest de laatste column van zijn vader Jan uit 1995. ‘Misschien is het maar beter dat hij er niet meer is,’ hij kijkt door het raam en staart naar de zee, ‘in deze tijd, waar een loopje pas telt als het op Strava of Facebook staat. Dat zou mijn vader nooit begrepen hebben, lopen met als voornaam doel, het op sociale media te zetten gaat voorbij de essentie van het ware lopen.’

Mikel is een zoon van Jan Knippenberg: schrijver, geschiedenisleraar, bemoeial, rebel, oermens en ultraloper. Jan liep ver, vaak, hard en het liefst alleen met zijn bordercollie. In De mens als duurloper beschrijft hij zijn liefde voor duurlopen en zijn ergernis tegen massaevenementen die hij omschrijft als een fitheidsrage waaraan goed wordt verdiend, maar waar niks leuks aan is. Wie wil er nu te midden van de stank en lawaai door een grote stad lopen? De Knip – zijn bijnaam – in ieder geval niet. Die voelt zich verwant met ultralopers Arthur Newton, Eric Beard en Pete Gavuzzi. Alleen maar zwijgend doorlopen, dáár gaat het om. Die inspanning tekent hun gelaat voor altijd. Er blijft iets jeugdigs in die koppies. Expressie. Iedereen kan aan hen zien dat er wat met hen gebeurd is. De liefde voor het lopen zit in het DNA van Knippenberg, maar hij liep niet alleen maar zwijgend door. Hij was ook boos, bemoeierig, betweterig en jaloers. Aan de ene kant wilde hij het liefst alleen rennen, aan de andere kant frustreerde het hem mateloos dat marathonlopers – met sponsoren – in de kranten bejubeld werden en dat lopers van 100 kilometers werden weggezet als zonderlinge masochisten. Zijn bekendste quote is: ‘Lopen is geen sport maar een manier van reizen, waarbij geest en lichaam zich voortdurend verplaatsen. Lopen is daarom Kunst en geen middel ter bestrijding van welvaartskwaaltjes.’ Er zit iets venijnigs in de quote. Alsof mensen met stress gerelateerde klachten niet welkom zijn om ook te komen rennen. Je kunt de quote ook afmaken met de boodschap dat lopen dus een ideale bestrijding is van welvaartskwaaltjes. Maar voor Knippenberg was lopen een doel op zich, hij bejubelde de Tarahumara en het idee dat je hardlopen misbruikt, enkel om je overgewicht en je stress aan te pakken ging er bij hem niet in. Alsof je een boek schrijft om de open haard mee aan te maken. Jan Knippenberg overleed in 1995 op 47-jarige leeftijd aan longkanker.

26 jaar later is zijn werkkamer nog intact. Op Texel, tussen de duinen, pal naast de vuurtoren. Vanuit de werkkamer zie je de Waddenzee en het uiterste puntje van Vlieland. De werkkamer staat vol met herinneringen aan bijzondere loopprestaties, als relikwieën waar een troostende kracht vanuit gaat. Op een houten plaat van 110 centimeter met rood-gele strepen staat de tekst: PLEASE KEEP DISTANCE. Het bord was in 1974 achterop een Volkswagenbus gemonteerd toen De Knip van Hoek van Holland naar Stockholm rende. De bus werd bestuurd door zijn broer Bob. Deze onderneming is vermoedelijk zijn bekendste prestatie: hij liep in 18 dagen 1600 kilometer van Hoek van Holland naar Stockholm. Toen Knippenberg zijn klas vertelde dat hij in de zomervakantie naar Zweden ging rennen, stak Robert-Jan Fuchs (Macfuchs) zijn hand op:

‘Ik geloof het niet. Voor hetzelfde geld stapt u af en toe in de auto en rijdt dan met uw broer in de auto mee,’ zei de leerling.
‘Dan moet jij maar meegaan als jury, kun je het zelf controleren,’ antwoordde de Knip.
‘Afgesproken.’

Robert-Jan hield woord en fietste de hele route mee met Jan. Niet alleen als jury, maar ook als motivator. Soms fietste de leerling urenlang rustig achter Jan, maar soms waren ze uren achter elkaar in gesprek. Ze verzonnen liedjes en hadden het over geschiedenis.
De geschiedenisleraar raakte zijn leerlingen. Iedere ochtend ging hij hardlopend naar school en hardlopend weer terug. Vijftien kilometer heen en vijftien kilometer terug. Leerlingen die in het begin gek opkeken als hun slanke geschiedenisleraar met grote bril en jaren-70-snor het schoolplein op kwam rennen in alleen een heel kort broekje en een singlet, omarmden hun bevlogen leraar snel. Hij wekte de geschiedenis tot leven en had oog voor problemen in het heden. Leerlingen die het thuis moeilijk hadden kregen extra aandacht en hulp. Hoe geliefd Jan als leraar was, bleek op zijn dertigste verjaardag. De leerlingen hadden hun spaargeld bij elkaar gelegd en een bordercollie gekocht: ‘Dan hoeft u niet alleen te lopen.’ Het cadeau van zijn leerlingen draafde sindsdien uren mee op lange duurlopen. Zo geliefd als hij was bij zijn leerlingen, zoveel woede haalde hij zich op zijn hals bij looptrainers, marathonlopers en Olympische sporters. In het tijdschrift Runners ging Knippenberg er in zijn column regelmatig met gestrekt been in. Lopers die bejubeld werden in Studio Sport en lopers die geld kregen voor hun prestaties maakten iets venijnigs los in de ultraloper. Dat een Nederlands record op de tien kilometer of winst op een grote marathon zoveel aandacht kreeg in kranten en op televisie vond Knippenberg bezopen. Het westerse idee van sport is in zijn ogen teveel toeschouwergericht. 5000 meter hardlopen op een atletiekbaan trekt meer publiek dan een wedstrijd rond het IJsselmeer van 400 kilometer. Daardoor krijgt een 5000 vanzelf meer aandacht (en dus middelen om sporters te betalen). Wat na een wedstrijd gebeurt, is voor pers net zo waardevol als wat zich afspeelt tijdens de wedstrijd. Interviews met de sporters en analyses van de wedstrijd nemen in sportprogramma’s evenveel tijd in beslag als de wedstrijd zelf. Het staat haaks op de sportbeleving van Knippenberg die vooral geïnteresseerd is in het moment van het lopen. Toch wilde ook Knippenberg wel degelijk dat ‘zijn’ sport meer aanzien kreeg bij de sportpers.

Als je er genoeg van hebt, is het fijn je op een winterse morgen als eerste mens op aarde te wanen, rennend op de goede, droge grond, die tenminste nooit een rotstreek met je uithaalt.

‘Wat de 100 kilometer betreft, zou het de echte marathonlopers sieren als die hun geluk eens op die afstand beproefden’, schrijft hij in De mens als duurloper. In zijn ogen is de marathon haar mythische proporties kwijtgeraakt toen mensen massaal gericht gingen trainen voor deze afstand. ‘Want wat is die mythische afstand nu helemaal? Toch alleen maar 42,195 km, een toevallige grens van Britse vinding: de afstand tussen Windsor Castle en Wembley. De moderne atletiek heeft daar een grens van gemaakt. De ultieme uitdaging. En alles wat verder gaat, kan alleen maar een uitwas, een bizarre afwijking zijn.’

‘Hij was natuurlijk ook jaloers,’ zegt zoon Mikel, ‘Jan wilde graag een ultra lopen in Amerika, maar had de middelen niet. Dat andere sporters – mindere sporters in zijn ogen – wél vergoeding kregen en hij niet, dat frustreerde.’

Het was de paradox van De Knip: aan de ene kant wilde hij het liefst alleen rennen, hoe verder hoe beter. Aan de andere kant wilde hij erkenning voor zijn sportieve prestaties. Of hij wilde erkenning voor de langere afstand dan de marathon.

De behoefte aan erkenning was minder groot dan de behoefte aan stilte en natuur. In 1984 verhuisde Knippenberg met zijn zoon en vrouw naar Texel. Eerst bestierde de familie Knippenberg een gasthuis in het groen (Jan gaf daarnaast geschiedenis om rond te kunnen komen) en later verhuisde de familie mét gezinsuitbreiding – Mikel kreeg een broertje Jonathan – naar het noordelijkste puntje van het eiland. Pal naast de vuurtoren, tussen de duinen zocht Knippenberg rust. In zijn werkkamer staan de stapels tijdschriften Runners na 26 jaar nog netjes opgestapeld op datum tot 1995. In de boekenkast staat naast The loneliness of the long-distance runner van Alan Sillitoe ook een biografie van Karl Marx. Rust vond Knippenberg niet op zijn werkkamer. Evenmin kon de permanente wind op het eiland de onrustige gedachten uit zijn hoofd waaien. De gedachtestroom stopte nooit. Hij leefde mee met zijn leerlingen en als een leerling het thuis slecht had, knaagde dat. Behalve zijn leerlingen was er meer waar de ultraloper over piekerde: familieleden met psychische problemen, de immer oprukkende commercie, geld leek meer waard dan menselijk contact, grote ongelijkheid in de wereld. Genoeg om over te piekeren. Dus bleef Knippenberg rennen. Lang en ver.

‘Als je er genoeg van hebt, is het fijn je op een winterse morgen als eerste mens op aarde te wanen, rennend op de goede, droge grond, die tenminste nooit een rotstreek met je uithaalt.’

Soms stapte hij in het donker in zijn kano om naar Vlieland te varen, dan rende hij daar een rondje Vlieland en voer terug.

‘Ja, zo was mijn vader. Nam hij wel een vuurpijl mee voor als het mis ging,’ zegt zoon Mikel. ‘Hij had rennen nodig, anders was hij niet te genieten. Texel was perfect voor hem. Hij voelde zich hier thuis. Ook door het rendiermos, daar was hij dol op. Dat gaf rust.’

Rendiermos heeft voor De Knip bijzondere waarde. Het herinnerde hem aan zijn goede vriend Mikel Utsi, een gastvrije Zweed die in 1952 rendieren van Lapland naar noord Schotland bracht omdat de klimatologische omstandigheden in Schotland vergelijkbaar waren met die van Zweden. Rendieren leven in grote kuddes en zijn sociale dieren. Knippenberg hielp tijdens de kerstvakantie regelmatig mee om de rendieren uit de hoogvlaktes te halen voor kerstshows. Het toneelstukje dat in dorpen werd opgevoerd van een kerstman op een arrenslee met vier rendieren ervoor, stond in schril contrast met de rauwe, fysieke uitputtingsslag om de rendieren te achterhalen en mee te nemen. Utsi en Knippenberg waren uren buiten in de kou, onderdeel van de kudde en kwamen na zo’n dag voldaan en uitgeput terug naar binnen om op te warmen bij de open haard. Oermens Knippenberg had niet alleen liefde voor rendieren, maar ook voor de enige natuurlijke vijand van het snelle hoefdier: de wolf. In de schuur op Texel staat nog steeds een quote, met krijt op een bord geschreven:

Farsak – i – ghurg
The distance a wolf
can travel in one hour
A runner can do lifelong
like a lone wolf
Nomadism

In de quote, zit de renner, de reiziger, de dierenliefhebber, en de schrijver verborgen. Nomaden in wat nu Afghanistan heet, gebruikten voor afstanden geen mijl of kilometer om een afstand in uit te drukken, maar farsak. Een farsak is de afstand die een mens aflegt in een uur lopen, ongeveer 5,5 kilometer. Dit geldt echter voor vlak terrein. Om aan te geven dat een route niet vlak is, maar heuvelachtig en met stenen en rotsen spreekt men van farsak-i-ghurg, de farsak van een wolf. Omdat wolven op zulk terrein sneller zijn dan mensen. Het nomadenbestaan had een grote aantrekkingskracht op Knippenberg. Zijn doel was om 200.000 mijl te lopen in zijn leven. Niet om het cijfer, maar als teken van bekwaamheid. Een nomadisch teken. De loper die nooit stopt, die voortijlt tegen de tijd in. Het viel zwaar om te moeten conformeren naar regels en de westerse kijk op geld en bezit. Zijn dwarse karakter met allergie voor autoriteit was één van de redenen dat hij als geschiedenisleraar zo populair was. Een oud-leerlinge van het Bonhoeffer College – Andra Laarhuis – glundert nog als ze terugdenkt aan de geschiedenisles van vijfendertig jaar geleden. ‘We zaten allemaal op de tafels en discussieerden eindeloos over van alles en nog wat. Maar we hadden wel de hoogste cijfers voor geschiedenis, want Jan maakte het vak levend.’

Tot de dag van vandaag inspireert Jan Knippenberg mensen om te lopen. Zijn gedachtegoed leeft verder.

‘Ik probeer zijn erfgoed te bewaken, zijn gedachtegoed door te geven,’ zegt Mikel. ‘Op donderdag 23 november 1995 overleed mijn vader. Het beeld van mijn vader met Typp-Ex aan zijn vinger staat op mijn netvlies gegrift. Jan is dood. Maar zijn liefde voor lopen leeft voort.’

‘Lopen is geen sport maar een manier van reizen, waarbij geest en lichaam zich voortdurend verplaatsen. Lopen is daarom Kunst en geen middel ter bestrijding van welvaartskwaaltjes.’

Wie Jan beter leert kennen, komt erachter dat er niks venijnigs in de quote zit. De aanvulling dat het geen middel is ter bestrijding van welvaartskwaaltjes, sluit mensen niet uit. Het is eerder een uitnodiging. Stop niet bij vijf kilometer. Ook niet bij tien kilometer, een halve of hele marathon. Loop door. Alsmaar verder. Mensen zijn gemaakt om te rennen, jij ook. Welkom bij de Kunst, laten we rennen.

Bijzondere prestaties De Knip:

1973 – Winnaar 50 km Bergpasrace in de Cairngorms
1974 – Hoek van Holland – Stockholm: 1600 kilometer in 18 dagen
1979 – Ronde IJsselmeer: 400 kilometer in 43 uur en 17 minuten
1979 – Winst Groet uit Schoorl marathon: 2 uur en 35 minuten
1988 – Reis naar Spitsbergen met zeilschip Pandora
1993 – 3de bij de Zestig van Texel: 120 kilometer in 11 uur en 18 minuten
1994 – Belfast – Dublin Peace Run: 106 mijl in 18 uur en 42 minuten

In totaal liep De Knip ongeveer 200.000 kilometer, 5 rondjes aarde.

Lopen bij volle maan

Lopen bij volle maan

Door Hans Koeleman

Het was, om de woorden van toneelschrijver Eugene O’Neill zeer vrij te vertalen, een long night’s journey into day. Vier uur lang lopen, zonder kunstlicht, door donker bos, over smalle paden, door zandvlaktes, over strand, in het holst van de nacht, van vier tot acht, de dageraad tegemoet.

Waarom zou je dat in vredesnaam willen doen? Je kan toch ook een lang stuk gaan rennen overdag? Veel gezelliger, veel mensen om je heen, je ziet alles, geen verrassingen. Het antwoord van de nachtrenner is natuurlijk: ik doe dit om eindelijk eens de massa te vermijden, om mijn ogen een keer rust te geven, om mijzelf wel te laten verrassen, bij elke bocht in het bos weer.

Zondagochtend 21 november stonden tien lopers aan het immense klimduin in downtown Schoorl, wachtend tot de kerkklok vier keer zou slaan. Dat, dit weten lezers van Het blauwe uur, is het teken om omhoog te gaan, al ploeterend door het mulle zand, het hoogste duin van ons land op. Bovenaan, hartslag inmiddels op hol geslagen, begint de tocht, die vier uur later op hetzelfde punt wil zal eindigen.

De maan, we zagen hem vaag achter dunne wolken, keek toe. Wie gaat er nu op dit tijdsstip lopen? Nou, wij.

De nacht maakt van een normaal en voorspelbaar overdags tafereel een sprookje. De nacht met een bijna volle maan boven zee verandert een doorsnee strand in een landschap van een andere planeet, een scène uit een sciencefictionfilm; een simpel duinpannetje wordt een psychedelisch tafereel wanneer de wolken opzijgaan en de maan lange maanschaduwen van dunne bomen op het ineens hagelwitte zand projecteert. En dat is nog lang niet anders. De nacht, die maakt alles anders, ook de hardloper. De hardloper die alles al eens gedaan heeft, die merkt dat lopen in de nacht toch alles op zijn kop zet, vooral in het eigen hoofd.

Probeer het eens, maar ga wel ver weg van de samenleving: het strand, bossen ver buiten stad. De Waddeneilanden zijn perfecte plekken voor een nachtrun. Dark Sky Running Camp! Het lange weekend dat we met lezers van Mystical Miles gepland hadden kon niet doorgaan. Corona, te veel mensen opeen, geen risico. Buitenlopen in Schoorl, dat kon wel. Schoorl is, als je ervaren hardlooptrainers mag geloven, het meest perfecte hardloopgebied van Nederland, en helemaal voor de nachtloper. Je komt niemand tegen, geen auto’s, geen straten, geen wegen die je over moet steken, geen lantaarnpalen.

Lantaarnpalen zijn voor de loper in de nacht eerder hinderlijk dan handig. De ogen zien echt wel waar het pad is. Kunstlicht, zelfs een flash van een smartphone, is als het keffen bij je kuiten van een klein lastig hondje. Irritant. Camperduin, waar we even en ook heel snel doorheen renden op weg naar de zee, is voor de nachtrenner een ramp. Er staan in Camperduin meer lantaarnpalen dan er mensen wonen. Het strand is dan een ware verademing: leeg, stil, donker. Totdat de maan achter de wolken verschijnt. Maar de maan is echt. De lantaarnpalen niet.

Maanschaduw op het strand, terwijl je rustig aan het lopen bent, jezelf voorzichtig afzonderend van de groep om even het gevoel te hebben alleen op de wereld te zijn, op zo’n moment is maanschaduw en het zicht op de enorme zee rechts van je magisch. Dan ga je zweven.

Ga je een keer mee?

Nachtlopen

Petrichor

Petrichor

Column Klaas Boomsma

Als het geschreeuw in mijn hoofd een oorverdovend hoogtepunt heeft bereikt, weet ik wat me te doen staat. Broekje, shirtje, schoenen aan, gaan. De honderd vragen die op antwoord wachten, de berg werk die op mijn borst drukt, appjes, mailtjes, zorgen, stress. Angst. Weg, weg. Weg!

Na 100 meter geloof ik dat het niks gaat worden. Mijn benen zijn van lood, mijn hart bonst nu al in mijn keel. Bij het stoplicht overweeg ik terug te gaan. Of toch door? Thuis wacht ellende. Ik moet verder. Ik moet juist deze drukke weg over. Dit is de grens. Groen, rennen.

Hier zijn alleen fietsers en hondenuitlaters. Auto’s hoor ik niet meer, maar mijn hersenpan is nog steeds een echokamer. ‘Hoe ga je dit oplossen?’ ‘Je kan niks.’ ‘Wanneer word je volwassen?’ ‘Waarom verandert er nooit iets?’ ‘Je moet meer.’ ‘Waarom doe je niet meer?’ ‘Waarom heb je je shit niet op orde?’ ‘Het is niks en het wordt niks.’

Het begint te regenen. Het valt in dikke druppels op het plaveisel en al snel ruik ik die kenmerkende geur van zomeravonden die nat eindigen. De lucht die hoort bij snel de kussens van de tuinstoelen naar binnen brengen. Van mijn moeder die vanuit de keuken roept ‘de was!’. Petrichor heet deze geur. ‘Petri’ komt van het Griekse ‘petra’, wat steen betekent en ‘ichor’ is volgens de Griekse mythologie de vloeistof die bij de goden door de aderen stroomt. Het bloed van de goden.

Boven me flitst het. Vijf tellen later hoor ik de hemel kraken en dan dreunend openbarsten. Alle in deze hete dagen opgebouwde energie komt vrij. Nog een flits, nog een knal. De sluisdeuren gaan open. Ik sop in mijn schoenen onder een paarse lucht. Regenwater stroomt als een beekje over het fietspad en toch hoor ik mijn voeten het asfalt niet meer raken. De grond lijkt steeds verder weg. Ik doe geen moeite meer om te lopen en toch ga ik vooruit.

Ik kijk naar beneden en zie een man lopen in de regen. Als ik mijn best doe, kan ik zijn gezicht zien. Zijn mond staat een beetje open, wenkbrauwen gefronst. Hij kijkt ergens voor zich, maar zo te zien naar niets in het bijzonder. Echt een hardlopershoofd heeft ’ie. Hardlopers zullen zo’n kop afgetraind noemen, anderen uitgemergeld. Hij loopt licht, maar zijn blik is donker. Dan verdwijnt zijn linkervoet tot de enkel in een plas en zie ik dat hij eerst schrikt, maar dan begint te glimlachen. Ik ook. Als ik mijn armen naar beneden uitstrek, zweef ik naar die loper toe. Nog iets verder en ik ben hem.

Het geraas van de bliksem en de donder is verstild. De regen komt nog altijd naar beneden, maar niet meer in bakken. In mijn hoofd zijn we het eens geworden over een staakt-het-vuren.’Gewoon een voet voor de andere zetten, dan komt het goed’, luidt de overeenkomst.

‘Lekker gelopen?’, vraagt de man van de coffeeshop op de hoek. ‘Zeker, was even nodig’, antwoord ik. ‘Problemen zitten in je kop, buurman. Oplossingen stromen door je bloed.’

Bomen die nergens meer van opkijken

Bomen die nergens meer van opkijken

Tekst & beeld: Lidewey van Noord

Soms wordt David Hemstede wakker op een vrije ochtend, hoort hij de regen zachtjes tegen de ruiten tikken en weet hij opeens wat hij gaat doen: de Utrechtse Heuvelrug Trail lopen. Hij rijdt met de auto van Oosterbeek naar Rhenen, parkeert daar en pakt het treintje naar station Driebergen-Zeist. Daar aangekomen maakt hij volgens traditie een selfie met de stationsklok. Meteen daarna begint hij te rennen. Altijd in korte broek en shirt met korte mouwen, ook in de winter. Hij rent bij voorkeur als het lekker miezert.

In zijn heuptasje heeft hij een bidonnetje met water en twee gelletjes. Hij heeft de trail over de Utrechtse Heuvelrug nu zo’n zeven keer gedaan, zijn voeten vinden automatisch de weg naar het eindpunt. Over mul zand, onverharde paden die veren door de dennennaalden, zandpaden die door miljoenen mensenvoeten zijn aangestampt, door bossen, door tunneltjes, heuvel op, heuvel af. Waar de meeste mensen lopen, rent David liever. Als kind al. Samen met zijn tweelingbroer rende hij zijn kinderjaren door, over de Edese atletiekbaan, over alle wegen in de wijde omtrek, steeds verder, steeds sneller. Sinds hun eerste hardloopwedstrijd in 1988 zijn ze nooit meer gestopt met rennen.

De eerste keer dat David de Utrechtse Heuvelrug Trail liep, deed hij dat samen met zijn tweelingbroer. Die had het hem voorgesteld. Voor David was het een nieuw soort lopen. Niet langer gericht op het neerzetten van een goede tijd, maar op ontspannen. Sinds hij vader was geworden en zijn nachten niet langer alleen maar draaiden om rusten en herstellen, maar ook om voeden, verschonen en troosten, was presteren vooral een bron van frustratie geworden. Hardlopen werd een manier om zijn hoofd leeg te maken.

Waar kan dat beter dan hier, op deze beboste stuwwal, hier meer dan 150.000 jaar geleden achtergelaten door een schuivende ijstong. Vanaf station Driebergen-Zeist duik je al snel het bos in. De paden zijn recht. De torenhoge bomen aan weerszijden van het pad, die al veel langer leven dan jij ooit zult doen, herinneren je meteen aan je menselijke nietigheid. Merels, mezen, goudhaantjes, roodborsten en puttertjes overstemmen met hun melodieuze gezang het ruisen van de iets verderop gelegen A12.

Hier kan David zijn hoofd leegmaken. Hij voelt de miezer, de kou op zijn blote armen en benen, is niet bezig met zijn tijd. Hier komt hij niemand tegen. In deze prachtige bossen waant hij zich alleen op zo’n vrije dinsdag- of donderdagochtend, als de kinderen naar school zijn en hij urenlang kan rennen. Dankzij ijs dat ver voor mensenheugenis over ons land schoof en grond opstuwde tot er een heuvelrug ontstond, dankzij wind en water die daarin dalen en vlaktes uitsleten, glooit het parcours de hele tijd. Het is David op het lijf geschreven. Hij vindt dat heerlijk, die afwisseling van ritmes en tempo’s. De platgetreden, onverharde bospaden, het zicht op waar je naartoe moet, dat de route niet complex is. Hij heeft wel een gps bij zich, maar na de eerste keer heeft hij er niet meer op hoeven kijken. Hij hoeft niet te zoeken, geen moment stil te staan, hij kan rennen, aldoor blijven rennen.

Na een paar kilometer schijnt er opeens een vreemd licht aan het einde van het bospad. Het blijkt wit zand, een dramatische decorwisseling na het geruststellende, gefilterde boslicht. Overal kleine duinheuveltjes en door de wind geboetseerde vliegdennen, hier en daar een eenzame berk. Wie niet oplet, laat zijn voet neerkomen op iets wat eerst een glanzende tak lijkt, dan een kleine, bruine slang – het is een grote hazelworm, een pootloze hagedis die op deze open plekken de warmte van de zon zoekt.

Dit bijzondere duingebied ontstond in de middeleeuwen, toen bos werd ontgonnen om de groeiende Nederlandse bevolking van voedsel te kunnen voorzien. Op de blootgelegde zandgrond groeiden grassen en heide. Herders weidden er hun schapen en de heide werd afgeplagd om te dienen als brandstof en als bouwmateriaal voor hutten. Door het intensieve gebruik van de grond – afbranden, begrazen, afplaggen – verdween na verloop van tijd de vruchtbare humuslaag. Er groeide niets meer. De wind kreeg vrij spel en blies het fijne onderliggende zand naar lagergelegen delen. Er ontstonden stuifduinen. Die zandophopingen verstikten bomen, roeiden hele bossen uit, waardoor de zandvlaktes zich nog verder konden uitbreiden. Nederland dreigde in een woestijn te veranderen. Om dat te voorkomen, werd eind negentiende eeuw veel stuifzand opnieuw bebost.

De laatste keer dat David ’s ochtends wakker werd en dacht: ik ga die trail lopen, zat hij vol heftige emoties. Het kleine broertje van een vriendje van zijn zoon was overleden. Dat was zo oneerlijk, dat zo’n klein jochie er opeens niet meer was, dat David simpelweg niet wist wat hij met die emoties aan moest. Hij voelde zich beroerd en wilde eigenlijk alleen maar rennen, hard rennen. Zijn boosheid afreageren op de zandpaden, lopen op een plek waar hij niemand zou tegenkomen, met zijn frustratie het bos in. Zijn drang om te gaan hardlopen was die dag zo sterk dat het voelde alsof hij móést lopen, alsof niets anders op dat moment een optie was.

Alleen in de natuur, weg van de samenleving, van mensen en hun blikken, kun je je emoties veel meer ruimte geven. Omdat ze worden opgevangen door heuvels die al sinds de ijstijd stilliggen, door eeuwenoude bomen die alles al hebben gezien en nergens meer van opkijken, door eekhoorntjes die misschien even wegschieten en zich verstoppen maar die weer tevoorschijn komen zodra je bent verdwenen. Natuurgebieden zijn als de vaders die er altijd zijn als we troost zoeken, ook midden in de nacht of op regenachtige winterochtenden, en die weer stilletjes naar bed gaan als ook wij weer rustig zijn.

Geconfronteerd met de kwetsbaarheid van het leven focusten Davids gedachten zich die dag op hoe belangrijk het is om dat leven te nemen zoals het is. Als voor zo’n klein kind elke dag de laatste kan zijn, dan geldt dat voor ons allemaal. Rennend over de Heuvelrug drong diep tot hem door hoe belangrijk het is van het leven te genieten. Hij was geen moment met zijn eindtijd bezig, maar die dag liep hij de ruim eenendertig kilometer onder de twee uur, een van zijn snelste tijden.

Na de zandvlakte volgt meer bos. Een deel van de productiebossen uit de negentiende eeuw is in de laatste decennia gekapt om meer plaats te maken voor biodiversiteit. Hoe afwisselender het landschap en de vegetatie, hoe meer soorten er een thuis vinden. Er wordt plaats gemaakt voor nieuwe zandgronden, maar ook voor loofbos en inheemse struiken als jeneverbessen. Boswachters kappen de dennenbomen op een meter van de grond om zo een walhalla te creëren voor spechten. Ze hebben nog jarenlang plezier van de stronken, plukken nietsvermoedende insecten tussen het fluweelzachte, vermolmde hout vandaan.

Het parcours voert over oude landgoederen en bossen, door afwisselende landschappen. Na het doorsteken van de Kaapse Bossen ten noorden van Doorn is daar het tunneltje onder de Maarsbergseweg door. Opeens breekt het landschap open en loop je langs een heideveld. De aromatische geur van dennennaalden en van hars, die leek neer te dalen met de miezerregen, maakt plaats voor de kruidige geur van heideplanten die vanuit de dampende aarde opstijgt. Dit voedselarme gebied is in de zomer het terrein van de boompiepers, nachtzwaluwen en boomleeuweriken. Op zonnige zomerdagen kun je hier het zoemertje horen zingen, een sprinkhanensoort die zich thuis voelt in heidevelden en die tot op acht meter te horen is.

Nog iets verder op de trail, in het Amerongsche Bosch, een van de oudste bossen op de Utrechtse Heuvelrug, wacht de Amerongse Berg. Met zijn ruim negenenzestig meter is deze heuvel het hoogste punt van de provincie Utrecht en de steile noordkant vormt de zwaarste klim in het gebied. Zo’n vierhonderd meter verderop staat op een iets minder hoge top de Eenzame Eik. De solitaire gigant vormt het middelpunt van een barok sterrenbos, dat oorspronkelijk werd aangelegd rond 1790 en in 1990 is hersteld. Sterrenbossen, die bestaan uit lanen die vanuit een hooggelegen middelpunt als stralen naar de uiteinden lopen en zo een stervorm krijgen, waren populair in de achttiende-eeuwse tuinarchitectuur. De aflopende bospaden, via zijpaden met elkaar verbonden, vormden zichtassen die heel geschikt waren voor de jacht. Vanaf de punten waarop de lanen samenkwamen zagen jagers het meteen als een konijn, hert of zwijn een pad overstak.

De laatste kilometers van de trail scheren langs het punt waar de Utrechtse Heuvelrug abrupt eindigt in de Nederrijn. Het water van de 1233 kilometer lange rivier, die in de Zwitserse Alpen ontspringt als een bergstroompje en hier volgeladen binnenvaartschepen draagt, heeft de heuvel afgesleten. Dat stuk, vanuit het bos langs de Nederrijn naar Rhenen, vindt David een cadeautje. Wanneer je uit het bos komt en de weg op draait, ren je zo’n anderhalve kilometer langs de rivier, naar beneden. Na dertig kilometer grind, dennennaalden en mul zand nog even snel asfalt, perfect voor een bevredigende eindsprint. Daar geeft hij altijd nog even flink gas.

Daarna moet hij nog naar het station, om een selfie te maken met de stationsklok. Want dat wedstrijdgevoel, dat hij voor het eerst ervoer op zijn negende, kan hij nooit helemaal afschudden. Ook als niet de tijd telt maar de rust in het hoofd, telt de tijd toch. Dus rent hij na het stuk langs de Nederrijn onder de N233 door en slaat linksaf, de Zwarteweg in. Dan het stationsplein over, tussen forensen en slenterende dagjesmensen door, zo snel mogelijk naar de stationsklok. Als hij achteraf die selfie ziet, denkt hij: voor de foto was het beter geweest als ik eerst nog even drie keer had ademgehaald. Maar iedere wedstrijdloper zal begrijpen dat seconden belangrijker zijn dan leuk op de foto staan.
In de auto terug naar Oosterbeek, gehuld in droge, warme kleren, geniet hij na. Het blijft nog even hangen, de trail. De stilte, de uitzichten, de frisheid van het bos, het gevoel van de miezer op zijn gezicht en zijn voeten die neerkomen op de bospaden. Eenmaal thuis sluipen de dagelijkse dingen langzaam weer zijn gedachten binnen en verdwijnt de trail steeds verder naar de achtergrond.

Maar hij is nooit helemaal weg. Altijd komt er weer zo’n ochtend waarop David wakker wordt en denkt: vandaag ga ik naar de Utrechtse Heuvelrug.

In de voetsporen van mijn voorouders

In de voetsporen van mijn voorouders

Tekst: Hasna El Maroudi // illustratie: Gees Voorhees

‘Wat vind je ervan als ik de Marathon des Sables loop?’ had ik mijn moeder gevraagd. Ferm schudde ze met haar hoofd. ‘Als hommage aan papa, en voor alle offers die jullie voor ons hebben moeten brengen’, voegde ik er snel aan toe, maar het mocht niet baten. Onbegrijpelijk vond ze het; dat ze naar Nederland is geëmigreerd om haar kinderen een beter leven te kunnen geven, en dat ik vervolgens besluit het ongemak te willen opzoeken. Het is net als met kamperen: mijn moeder snapt niet dat er mensen (lees: ik) bestaan die voor de leuk in een tent op de grond willen slapen, terwijl zij er juist alles aan heeft gedaan om ervoor te zorgen dat al haar kinderen een dak boven hun hoofd hebben en een warm en comfortabel bed.

Toch is het idee van de Marathon des Sables niet uit de lucht komen vallen. Het maken van een mythische tocht door de Sahara van Marokko staat met stip op één op mijn bucketlist. Als eerbetoon aan wijlen mijn vader, maar vooral ook om de aanwezigheid van mijn voorouders in de geschiedenis te markeren.

Mijn voorouders waren nomaden. Oorspronkelijk kwamen zij uit een gebied dat zich strekt van Somalië tot aan Nigeria. Ze hadden zich gevestigd in een klein dorpje aan de poort van de Sahara van waaruit ze onder meer dadels verkochten. Toen er door politieke spanningen in het gebied geen droog brood meer te verdienen was, zouden ze te voet zijn gemigreerd naar Rabat, de hoofdstad van Marokko. Een barre tocht van meer dan 600 kilometer, dwars door het Atlasgebergte. Daar woonden ze jarenlang aan de kust, totdat een tsunami hen in 1755 weer landinwaarts joeg.

‘Misschien kan ik dezelfde route hardlopen!’ had ik aan mijn vader voorgesteld toen ik voor het eerst het verhaal van de grote migratie hoorde. In de voetsporen van mijn voorouders treden leek me een mooie manier om dichter bij hen te komen. Slapen onder dezelfde sterrenhemel, dezelfde geuren ruiken, dezelfde stralen van de zon op mijn huid voelen branden. Enerzijds zou het een sportieve uitdaging zijn, maar het zou ongetwijfeld ook prachtige verhalen opleveren.

‘Dan rij ik achter je aan’, had mijn vader aanmoedigend geantwoord. Ik zag hem al zitten, in een oranje Mercedes Benz-bus, zo één waarmee we in de jaren negentig iedere zomer van Nederland naar Marokko tuften. Bij de stops zouden we – net zoals vroeger – op een klein gasstelletje eitjes in olijfolie bakken, of gehaktballetjes in tomatensaus, en ‘s avonds bij maanlicht zouden we mierzoete muntthee drinken terwijl hij me verhalen uit zijn jeugd zou vertellen. Mijn moeder, die het allemaal maar belachelijk vond, had hij gerustgesteld door te zeggen dat mijn lichaam hier biologisch gezien voor gemaakt is. ‘Het is onze bled, ons land!’ had hij geroepen. Maar helaas mocht het er niet meer van komen. Kort na ons voornemen werd mijn vader ernstig ziek, niet veel later kwam hij te overlijden.

Inmiddels zijn alweer vier jaar verstreken, en de kans dat mijn vaders verhaal in vergetelheid raakt groeit en knaagt aan me. Dat hij wordt afgeserveerd als één van de vele gastarbeiders en niet wordt herinnerd voor de mens die hij was. De verhalen van mijn voorouders staan bovendien niet in de geschiedenisboeken, hun namen zijn niet opgenomen in archieven. Je zou je haast vergissen en denken dat ze er niet toe hebben gedaan. Het waren immers geen luitenants, geen oppositieleiders, geen politici of hoge geestelijken. Toch verdienen ze het om geëerd te worden. Zij hebben mij dit leven geschonken. Ik ben hun nalatenschap. Het is een klein offer om 250 kilometer door de Sahara te rennen en te slapen op een matje in een bedouin-tent, om hen te bedanken voor de kansen in mijn leven. En het dak boven mijn hoofd. Nu alleen nog een goede trainer vinden.

­Over de hardloper en de priester

­Over de hardloper en de priester

Door Pat Butcher

Dit is het verhaal van een van ’s werelds beste en meest geliefde hardlopers ooit – de Brit Steve Ovett, working class hero, wereldrecordhouder, Olympisch kampioen – en een simpele priester uit Ierland, Father Liam Keleher. Ovett had twee missies in het leven: heel hard lopen en plezier hebben terwijl hij dit deed. Father Liam had ook twee missies in het leven: het woord van God verkondigen en het evangelie van het hardlopen verspreiden. In 1979 kwam dit allen tezamen in een magisch mix waarover nog steeds gesproken wordt.

In zijn lange, recordbrekende, rivaliteit met Sebastian Coe wekte Steve Ovett altijd de indruk dat hij meer ontspannen was, meer een vrije geest, iemand die, in de woorden van Rudyard Kipling, ‘Triumph and Disaster kon ontmoeten en die twee bedriegers precies hetzelfde kon behandelen’. Terwijl Coe op een paar uitzonderingen na zijn races liep op gerenommeerde evenementen – regionale, nationale en internationale kampioenschappen en grote Grand Prix-wedstrijden in wereldsteden – kon je Ovett vaak zien in kleine dorpjes met namen waar je vaak nooit van gehoord had. Toen de twee lopers in augustus 1981 binnen tien dagen het wereldrecord op de mijl drie keer verbeterden (eerst Coe, toen Ovett, toen Coe), liep Coe zijn races op de Grand Prix-meetings in de statige arena’s van Oslo en Zürich, en Ovett in het kleine houten stadionnetje Oberwerth aan de samenvloeiing van de Rijn- en Moezelrivieren, in de buurt van de stad Koblenz in Duitsland. Maar als dit een voorbeeld is van Ovett’s voorliefde om buiten de gebaande paden te lopen, dan is de wedstrijd in 1979 in Tullylease, een dorp op het platteland van Ierland, er een waar hij een heel ander wereld binnenliep, eentje waar überhaupt geen gewoon pad te bekennen was om buiten te lopen. Zijn steun aan de excentrieke organisator van een meeting aldaar en zijn weigering om betaling te accepteren voor deelname is een van de redenen waarom hij nog steeds zo bewonderd wordt door de Ierse atletiekgemeenschap.

Er is een kleine coterie van Ierse atletiekfans die de wereld rondreizen om de grote wedstrijden te bekijken. Ze zijn een welbespraakt, goedaardig, geweldig gezelschap en slagen erin om op plaatsen te komen die gewone stervelingen bang zijn om te betreden. Een van hen kreeg een jaar lang een plaats in de voorste auto van de Boston Marathon. Dit is het voertuig met de tijdklok die de lopers voorafgaat, en gezien het feit dat Boston de meest ‘Ierse’ stad in de VS is, heeft de auto bijna een pauselijke dispensatie nodig om hem schoon te maken, laat staan erin te rijden. Bij een andere gelegenheid, toen de World Cross Country werd gehouden op de paardebaan van Auckland in Nieuw-Zeeland, mocht de media niet op het parcours. Terwijl in de eerste ronde de cameramannen nog bezig waren hun lenzen te focussen, kwam een eenzame figuur in beeld, groene vlag onder de arm, die zijn goedkope Kodak Brownie-camera richtte op de kopgroep. Het was onvermijdelijk een van de ‘bhoys’.

De Ieren reizen niet alleen, maar met een man die het best kan worden omschreven als hun spirituele adviseur. Dat wil zeggen, hij bereidt de Heilige Mis voor en verteld verhalen, vaak nog echt gebeurd ook. Meestal geeft hij vooraf aan hoelang de Mis zal duren en vraagt iemand een stopwatch erbij willen houden om hem te waarschuwen als hij te lang doorpraat. Het laatste dat je wilt is te laat op de wedstrijd aankomen en ook maar iets missen. Als hij de witte priesterboord niet draagt, wat vaak voorkomt, dan draagt hij een camera en een notitieboekje. Omdat hij ook nog een atletiektijdschrift moet produceren. Zijn naam is Father Liam Kelleher, en hij is een legende.

Over de hardloper en de priester
Father Liam

Father Liam, zoals hij algemeen bekend staat, was de vloek op het leven van zijn bisschop. Hij dreef de man horendol. Want naar welke parochie zijn meerdere hem ook stuurde, de priester richtte onmiddellijk een hardloopclubje op en betrok de parochianen bij de productie van zijn tijdschrift, Marathon Magazine. Daar betaalde Rome hem niet voor. Uiteindelijk gaf de bisschop het op en stuurde Father Liam voor een langdurige periode naar een hele kleine en afgelegen parochie. Zelf geen grote hardloper, hij was niettemin een grote liefhebber van de sport, iemand die bereid was om de mouwen op te stropen en zijn handen vuil te maken in het uitoefenen van zijn hobby. En dat is precies wat hij deed in de late jaren 1970 in Tullylease, een klein dorpje op de grens van Cork en Limerick in het zuidwesten van Ierland.

Father Liam Keleher was al bekend in de Ierse atletiekgemeenschap, door zijn tijdschrift, zijn inspanningen om atletiekwedstrijden op gras te organiseren, en grote lopers zoals Eamonn Coghlan, John Walker, Steve Scott, Ray Flynn, Thomas Wessinghage en Ovett te overtuigen mee te doen. Hij had het talent om zijn vriendschap op te dringen aan hardlopers. Door de kracht van zijn priesterboord en zijn overtuigende en vriendelijk-drammerige persoonlijkheid gingen de lopers van de man te houden.

Steve Ovett, meer dan wie dan ook. Toen Father Liam begin 1977 een religieuze bijeenkomst in Engeland bijwoonde en ontdekte dat een van zijn collega’s in een pastorie woonde op slechts twee deuren van het huis van Ovett in Brighton, kreeg hij een idee. Hij liet zijn collega hem uitnodigen om ‘op werkbezoek’ te gaan in de pastorie van Brighton en presenteerde zich op een dag bij Ovett’s voordeur. Ovett’s moeder, Gay, had een felle reputatie voor het beschermen van haar oudste zoon, vooral tegen de media, maar ze was al gauw gecharmeerd van hem. “Ik klopte op de deur en zei dat ik Steve wilde zien en, niet te geloven, zodra hij terugkwam belde hij me en zei dat hij naar Ierland wilde komen. Vanaf die dag hadden we een geweldige relatie,” vertelde de priester later. Later die zomer liep Ovett op uitnodiging van de priester een wedstrijd op de jaarlijkse Cork City Sports en twee dagen later in het nabijgelegen Midleton een 5000 meter op gras. Ovett versloeg John Treacy, die in zowel 1978 als 1979 de wereldtitel veldlopen zou winnen.

Maar het waren zijn inspanningen twee jaar later die onderdeel werden van internationale hardloopfolklore en zelfs de pagina’s van Sports Illustrated haalde. Father Liam had het idee gekregen toen hij na de zoveelste overplaatsing door de bisschop in Tullylease werd gestationeerd: hij zou zelf een atletiekbaan gaan aanleggen!
Er waren ongeveer vier, vijf huizen in het dorp, alles boven op een heuvel, en geen enkele sportaccommodatie, geen grasvelden om op te spelen, niets,” vertelde hij later. “De Ierse Land Commission was in de buurt bezig oude vervallen boerderijen op te kopen en het land in kavels te verdelen en te koop aan te bieden. Ik kocht twee hectare. Ik weet precies het bedrag, 3.502 Ierse ponden (€ 4.500). Toen was ik een paar weken later in Cork City op bezoek was bij een vriend, zag ik enorme machines de grond bewerken voor de bouw van een nieuw winkelcentrum. Mooie machines. Met mijn vriend liep ik naar de man die kennelijk de baas was en vroeg hem of de machines duur waren. ‘Oh, ja,’ zei hij, ‘heel duur’. En ik zei, ‘Als je hier klaar bent, heb ik een baan voor je.’ Hij kwam een kijkje nemen in Tullylease. Ik zei: ‘Hoeveel kost het om dit stuk grond vlak te maken en er een atletiekbaan op aan te leggen?’ ‘Ongeveer acht en een half tot negenduizend pond,’ zei hij. Ik vroeg hem wanneer hij kon beginnen.

De deal werd gesloten, de plannen uitgelegd. De volgende taak was om het geld in te zamelen. Father Liam organiseerde een concert met verschillende Ierse groepen, waaronder de gevierde band The Wolfe-Tones, vernoemd naar een 18e-eeuwse held van de Ierse onafhankelijkheidsbeweging. Dat bracht ongeveer de helft van het geld op. Om de rest bijeen te halen adverteerde hij in de regionale krant dat hij op St. Patricks Day van dat jaar, 17 maart, honderdvijftig ronden, zestig kilometer, op de atletiekbaan in Cork ging lopen. Hij vroeg mensen om hem te sponsoren, een pond hier, een pond daar. Ierse priesters hebben supernatuurlijke krachten en dito overredingskracht. Op St Patrick’s Day was het weer bar en boos. Regen en wind. De goede priester, voor de gelegenheid zijn katholieke uniform ingeruild voor een heus trainingspak, liep de beloofde ronden en haalde 4000 pond (€ 5000) op. Toen Steve Ovett twee maanden later in Tullylease aankwam, waren de bulldozers nog steeds aan het werk. “Het was,” vertelde Ovett later, “in the middle of nowhere en hij had alle lokale aannemers dit verdomde stuk land laten platwalsen. Het was gewoon ongelooflijk. Hij nam me mee naar de boerderij van zijn moeder, hij nam me mee naar Blarney Castle. Het kasteel ging net dicht dus hij haalde zijn priesterboord uit zijn broekzak en zwaaide ermee en zei, ‘Mr Ovett is here,’ en de man zei ‘Right Father, of course Father.’ De deur ging weer open.

Ovett bleef slapen in het huis van de priester. In studeerkamer zag hij een foto van de paus, een foto van hemzelf en een foto van John Walker, Olympisch kampioen van ’76. Het Iers singlet van John Treacy hing naast de foto’s. Eronder stond een kruisbeeld. Het is een mengeling van iconen uit de Bijbel en wereld van het hardlopen.

De ochtend van de wedstrijd, een zondag, was het weer net zo slecht als op die St Patrick’s Day toen Father Liam zijn honderdvijftig rondjes liep. De vers gelegde sintels waren veranderd in een modderpoel. Die ochtend leidde hij als gewoonlijk op zondag de Mis. Hij vloog echter in rap tempo door de liturgie en leidde aan het eind de gemeente in het gebed om de regen te stoppen. Toen de mensen nog verdwaasd door het helse tempo van de doorgaans trage ceremonie de kerk uitliepen, brak de zon inderdaad door. Het was gestopte met regenen. De baan was echter nog steeds een spreekwoordelijk Ierse moeras. De zon bleef echter de hele dag schijnen.

Ovett versloeg Coghlan op de 2000 meter en de meeting was een groot succes. Het enige dat restte was het betalen van het startgeld aan de atleten, groezelige oude biljetten, bijeengebracht door de toegangskaarten, maar ook geld van parochianen die ‘gevraagd’ werden te doneren, zelfs als ze de wedstrijd niet bijwoonden. Ray Flynn herinnert zich: “Het was bijna een sekte, al die mensen die hem hielpen met het organiseren. We moesten naar een klein lokaaltje in het dorp om het geld in ontvangst te nemen. Daar zat een oude man die ons het geld gaf en ons vertelde dat we vreselijke mensen waren om geld aan te nemen van een priester.

Steve, volgens sommigen toen al de grootste hardloper ter wereld, kwam naar een nietszeggend plaatsje in Ierland om op een ondergelopen, sompige sintelbaan een wedstrijd te lopen en wilde er geen cent voor hebben. De vuile smerige oude pondbiljetten die door de boeren werden ingeleverd werden overhandigd aan Walker, Coghlan, Wessinghage, Scott, en andere, minder idealistisch aangelegde lopers. Father Liam, ondertussen, die vanuit de kansel de regen te lijf ging en de parochianen met overtuigende woorden het geld uit de achterzak trok, stopte het restant van de biljetten in zijn magazine en name ze mee op de reizen met andere atletiekfans.

Uiteindelijk vond de bisschop dat zijn onderdaan in Tullylease zich, wederom, teveel bezighield met niet-Bijbelse activiteiten. Wederom werd Father Liam overgeplaatst. De historisch atletiekbaan, met zoveel liefde aangelegd, werd uiteindelijk in 2002 opgebroken. In plaats daarvan kwam er een voetbalveld, die op kleinere schaal doet denken aan de kritiek van Koning Carlos V destijds op de geestelijken in Spanje die, nadat de Moren waren verdreven, een kerk bouwden op de plek waar kort ervoor de prachtige moskee van Cordoba stond: “Je hebt iets vernietigd dat nergens anders ter wereld te vinden is om iets te bouwen dat in elk dorp in Spanje te zien is.

De sintelbaan is er niet meer. De vriendschappen nog wel. De legende van de wedstrijd in Tullylease ook nog steeds. Regelmatig komen er nieuwe verhalen bij. Die worden, in goede Ierse traditie, met het jaar emotioneler en fantastischer.

Postscript

Father Liam Keleher, 77, is alive and well in de parochie van Cobh in het bisdom Cloyne, County Cork, in de Ierse Republiek. Hij predikt nog steeds de twee evangelies. Mocht de lezer hem tegenkomen, vraag hem gerust wat zijn favoriete hardloopmomenten zijn. Zorg er wel voor dat je een paar dagen de tijd hebt.

Het jaar na de wedstrijd in Tullylease, won Steve Ovett de Olympische 800 meter. Hij werd dat jaar derde op de 1500. Velen zien hem nog steeds als de meest imposante en inspirerende hardloper ooit.

Father Liam en Steve Ovett zijn nog steeds hechte vrienden.

Noord Gestoord: PR-regen in Amsterdam

Noord Gestoord: PR-regen in Amsterdam

Door Koen de Jong

‘Juist wel, man,’ zegt Hans K. en hij begint te stralen, ‘dat is helemaal Mystical Miles.’

‘Hoezo?’ vraag ik, ‘het is een evenement van 5 kilometer, dat past toch niet bij avontuur en verdwalen in een bos.’

‘Dit is Prefontaine op zijn best. Rauw en rammen, dit is geen Dam tot Damloop, dat past niet bij Mystical Miles.’

Woensdag zit ik op de redactie van Mystical Miles te praten met Hans Koeleman. We hebben het over Noord Gestoord, een wedstrijd van 5 kilometer in Amsterdam Noord. Vijf rondjes van 1 kilometer over een knotsgek parcours op een verlaten scheepswerf: het NDSM-terein. We lopen langs oude trams, langs het water en dwars door een loods.

Niet echt een parcours voor een PR.

Toch liepen bosjes mensen hun tijd op de 5 kilometer aan flarden.

Ik ook. Mijn oude record op de 5 kilometer was 18:02, donderdagavond liep ik 17:16.

Hoe kwam dat?

Het kwam niet door de fakkels en het vuurwerk (ook al was dat wel leuk).

Het kwam ook niet omdat het parcours stiekem maar 4,5 kilometer was, want het was echt 5000 meter.

Organisator en oprichter van Indie Runner, Yoshi Groen doet iets wat bijna geen ander evenement doet. Hij zoekt bewust naar snelle lopers.

Je mocht je alleen inschrijven als je de 5 kilometer binnen 22 minuten loopt (vrouwen) of binnen de 20 minuten (mannen).

Dat zorgde voor een bizar tafereel (voor mij).

48 mannen aan de start.

3. 2. 1. Pang.

Iedereen sprint weg, ik loop voor mijn doen snoeihard en al snel lopen de meeste mannen bij me weg. Na 800 meter hijg ik als een paard, er loopt iemand vlak achter me, vlak naast me, vlak voor me. En daarvoor loopt ook een hele bups.

Kilometer 1: 3:10 /km.

Dit is veel te hard, denk ik, dit houd ik nooit vol
Maar naast me en pal voor me, verslapte niemand.

Dus ik liep door, ik ging stuk en liep door.

Bij de finish was ik dolblij met mijn nieuwe PR en ik vroeg me af hoe het kon dat ik zoveel sneller liep dan anders. Normaal loop ik nooit 5 kilometer in wedstrijdverband, dat scheelt natuurlijk al. Maar het voornaamste was dat er veel lopers voor me liepen die deden wat ik ook wilde kunnen: onder de 18:00 minuten lopen.

Het doet me denken aan wat Abdi Nageeye eens vertelde. Toen ik hem vroeg naar het geheim van zijn progressie, vertelde hij (met zijn stralende lach) dat het vooral de dagelijkse omgang met toplopers als Kipchoge was. In Nederland was hij altijd de beste van zijn groep, maar toen hij naar Kenia verhuisde, was hij ineens omringt met lopers die het heel normaal vonden om 2:06 op de marathon te lopen.

Daardoor begon Nageeye het ook normaal te vinden.

Yoshi Groen doet in Amsterdam Noord iets vergelijkbaars. Hij nodigt allemaal lopers uit die graag snoeihard willen lopen op een 5 kilometer. Daardoor wordt het ineens heel normaal om dat te doen. Met mijn 17:16 werd ik 30ste van de 48. Een matige middenmoter.

Bas Stigter won bij de mannen in 15:07 en zorgde voor vuurwerk.

Net als Maaike van Gelder bij de vrouwen.

Noord Gestoord. Winnares 5km Maaike van Gelder.

Yoshi Groen zorgde voor vuurwerk bij de organisatie (en werd zelf 6de in 15:50).

Volgend jaar weer.

Fotocredits: @sethprofet

Waar de tijger loopt ademen voeten

Waar de tijger loopt ademen voeten

Door Arthur van den Boogaard

De oude man die zelf nooit een hardloper was geweest zat aan zijn werktafel. Voor hem lag het manuscript van zijn levensverhaal. Hij had alles zelf opgeschreven. Dat leek hem verstandig. Hij had immers alles zelf ook meegemaakt. En vanaf zijn jeugd in het kleine Japanse bergdorpje Oaza Matsugami, zo’n tien kilometer buiten de stad Tottori, behield hij graag de controle.

Hij was als kind eigenzinnig én gehoorzaam. Als sportschoenen-directeur luisterde hij goed naar de wensen en ideeën van zijn werknemers. Toch was hij nooit niet in controle. Daarom trok hem als actief sporter juist het golfen. Controle was voor hem het voortdurende gevecht met zichzelf, zoekend naar verbetering.

Of hem dat een kind van zijn tijd maakte wist hij niet. Het Japan van zijn jeugd bestond in elk geval niet meer. Al bij zijn geboorte in 1918 was zijn land druk bezig het meest moderne Aziatische land te worden. Superioriteit was tegelijkertijd uitgangspunt als streven. Overbevolking en de afwezigheid van de noodzakelijk grondstoffen maakten de gewenste industrialisatie lastig. Landjepik was de enige oplossing. En pikken deed het goddelijke keizerlijke leger.

Interessante havensteden en grondstof-rijke gebieden in naburige landen als China en Rusland werden met harde hand en slinkse militaire tactieken veroverd. Zijn geboorteland ontwikkelde zich sterk op economisch gebied en de goddelijke Keizer Hirohito zag de Olympische Spelen van 1940 als een uitgelezen podium om de wereld Japan als dé Aziatische grootmacht te tonen.
Maar die Spelen kwamen er niet.

Al in 1937 gaf Japan de toekenning terug aan het IOC omdat de oorlog met China teveel offers vroeg. En kort daarna rolde bijna de hele wereld in een massale oorlog. Waarbij zijn land samen met bondgenoot Duitsland uiteindelijk tot de grote verliezers behoorden en met goedkeuring van bijna de gehele wereld niet alleen was platgebombardeerd, maar de Amerikanen zelfs twee keer een atoombom op Japans grondgebied lieten vallen: op de steden Hiroshima en Nagasaki.

Dat laatste, die dubbele atoombomaanval, koesterden veel van zijn landgenoten: het enige land ter wereld dat ooit daadwerkelijk werd aangevallen met het ultieme vernietigingswapen, moest wel een bijzonder land zijn.

De oude man keek naar de stapel papieren op zijn werktafel. Hij twijfelde over een passende titel voor zijn levensverhaal. Moest het zijn ‘Anima Sana In Corpore Sano’ – een citaat van de Romeinse dichter Juvenalis. Het Latijnse adagium ‘een gezond hoofd in een gezond lichaam’ was de leidraad van zijn leven. Asics, sinds 1977 de bedrijfsnaam, was daarvan een afkorting. Toch twijfelde hij, vond het ergens te pretentieus en dacht dat het eenvoudige ‘Mijn verhaal’ beter zou passen.

Kihachiro Onitsuka, geboren Sakaguchi, drukte zijn inmiddels 72-jarige rug nog steviger in de lederen rugleuning van zijn bureaustoel. Onder de tafel lag een tijgerkleed met daarop het bekende tijger-logo; vanaf het begin in 1949 het symbool van zijn schoenenmerk. Het kleed was een cadeau van zijn werknemers op het moment dat hij zijn familiebedrijf omzette in een onderneming waarbij zeventig procent van de aandelen in handen kwam van de werknemers. Geëmotioneerd nam hij het kleed in ontvangst. Zijn werknemers hadden het begrepen. Vanaf dat moment waren ze allemaal verantwoordelijk voor het succes van de tijger.

Op een plank aan de muur stonden allerlei Tiger-schoenen: originele prototypes die hij en zijn denktank vol gerenommeerde wetenschappers hadden gemaakt naar de wensen van professionele atleten over de hele wereld. Vanaf 1968 hadden de modellen de inmiddels zo kenmerkende vier strepen.

De oude man keek naar zijn handen: gebruind, verweerd door de ouderdom en toch nog zachtaardig. Precies zoals hij zijn karakter graag typeerde: zachtaardig. Zijn leven lang volgde hij het boeddhistische inzicht: ‘alleen door anderen gelukkig te maken, vind je jouw eigen geluk.’ Die wijsheid bood hem de mogelijkheid keihard te zijn in zijn keuzes zonder zijn zachtaardige karakter te verloochenen.
Kihachiro draaide zijn handen om en keek naar de lijnen in zijn handpalmen. Handlezers noemden deze levenslijnen, maar met dergelijke gedachten had hij niet zoveel. Wel viel hem op dat de lijnen op zijn hand een soortgelijke patroon volgenden als de tiger-strepen op de schoenen voor hem. Alsof zijn handpalmen hem wilden helpen met de titelkeuze voor zijn boek.

Vier van deze levenslijnen sprongen er ineens uit en prikkelden de fantasie.

1950s, historical picture of a street in the Old Town of Tokyo, Japan, with many larger American style motorcars of the era parked at the side of the road.

1.

Zo was er die ontmoeting met zijn eerste, en naar later zou blijken enige baas: meneer Nishii.Het was begin 1946. Kihachiro had kort daarvoor zijn achternaam veranderd in Onitsuka. Wat hij gedurende de Tweede wereldoorlog als soldaat bij de Japanse cavalerie had meegemaakt hield hij voor zichzelf, ten dele uit schaamte. Als enige van zijn regiment was hij door toeval niet naar Birma afgereisd. Tot 6 augustus 1945 leek een Japanse nederlaag hem onmogelijk. De atoombom op Hiroshima die dag, opende hem de ogen.
‘Met één knal is de gehele stad weggevaagd,’ zei een bevriende soldaat en ooggetuige tegen hem. Nauwelijks twee weken later capituleerde Japan en was hij soldaat in het verliezende leger.
Eind 1945 zwaaide hij af en ging direct op zoek naar werk. Hij belandde in de wijk Sannomiya van de havenstad Kobe. Zoals vrijwel alle strategisch interessante plekken in Japan was ook Kobe gedurende de oorlog zwaar gebombardeerd. Van de oorspronkelijke miljoen bewoners had nog maar dertig procent een plek om te wonen.
Kihachiro herinnerde zich Sannomiya als een levendige buurt. Bij zijn aankomst oogde het als een verzameling van half kapotgeschoten huizen en voetbalvelden vol complete kaalslag. Op een van de kale plekken ontmoette hij meneer Nishii. Zijn toekomstige baas zat naast een tent en stookte een vuurtje. Na de eerste beleefdheden kreeg Kihachiro een handkar en het verzoek om bruikbare stenen te verzamelen temidden van het puin.
Nishii wilde een cultureel centrum bouwen waar kunstenaars hun schilderijen tegen betaling konden ophangen. Dit lege veld vond hij wel een geschikte plek.
Kihachiro knikte en begon stenen te verzamelen.
Wat hij nog niet wist was dat het gebouw uiteindelijk een kroeg werd waar zij bier verkochten: op handige wijze verkregen door het op een akkoordje te gooien met de Amerikaanse legerleiding die, net als in de rest van Japan, destijds de scepter zwaaide in Kobe.
Dat hij zich in de jaren daarna vaak moest begeven op het nogal hellende vlak van de zwarthandel – waarin zo kort na de oorlog naast geld ook serieus aanzien was te verdienen – wist hij ook niet. Net zoals hij niet kon inschatten dat hij zich drie jaar lang kapot zou werken zonder mee te delen in de zichtbaar groeiende rijkdom van de goedlopende kroeg. En dat hij juist van meneer Nishii, zijn enige baas ooit, leerde dat goede ondernemers nooit zelfverrijking nastreven, maar het welbevinden van het bedrijf voorop stellen.
Dat wist Kihachiro begin 1946 allemaal dus nog niet. Maar met elke steen die hij gebruikte om meneer Nishii te helpen bouwen, raakt hij ervan overtuigd dat een kaal en geheel platgebombardeerd landschap zekere mogelijkheden bood.

1950s, historical, customers inside a banking hall in Toyko, Japan.

2.

‘Kihachiro Onitsuka, goede man,’ zei de arts op de onomwonden toon die past bij een doktersadvies. ‘Als u zo doorgaat met werken geef ik u maximaal twee jaar. Maar dan bent u ook mors- en morsdood. Dat laatste garandeer ik u.’
De eerste keer dat hij bloed spuugde was alweer jaren geleden. De schrik was groot geweest, toch vond hij het niets vergeleken met het lijden in het eerste jaar van zijn opleiding bij de cavalerie.
De ochtenden van het jaar 1939 begonnen met het verwijderen van mest op de hoeven van zijn paard. Miste hij een heel klein beetje poep, dan liet de commandant hem de hoeven schoonlikken. Dit alternatieve gebruik van zijn tong was slechts een voorbeeld van de geëiste discipline. Alles moest perfect. De kleinste misser werd bestraft, waarbij een slag met een zweep in je gezicht als een milde straf gold.
Het bloed spugen, een symptoom van tuberculose, was begonnen in de lente van 1952, kort na zijn huwelijk. Het was een zware tijd geweest, uitzichtloos eigenlijk, totdat een nieuw medicijn afkomstig uit Amerika hem had genezen. Dat was jammergenoeg van korte duur geweest.
Net op het moment dat hij een eigen rubberfabriek kocht voor de fabricatie van de schoenzolen, een nieuw kantoor betrok en inmiddels tachtig man personeel had, begon hij opnieuw bloed te spugen; erger dan de eerste periode zelfs.
De doktersdiagnose was duidelijk. Kihachiro moest per direct stoppen met zijn bedrijf en zich in een ziekenhuis laten opnemen.
‘Onmogelijk,’ zei hij. En herhaalde dat woord nog een keertje of zestien. Bijna dagelijks kreeg hij wel een verzoek van een jeugdige Japanse atleet om een paar van zijn schoenen. Wie anders dan hij kon dergelijke vragen beantwoorden. Zijn tuberculose kon dat onmogelijk in de weg zitten.
Zijn besluit stond vast: mocht hij door deze tbc-aanval sterven, dan gebeurde dat in het harnas van de bevlogen ondernemer. Zolang er geen geschikte opvolger was bleef hij werken. Dat betekende liggend vanuit bed orders op briefjes schrijven, omdat de tbc zijn stembanden aantastte en praten hem moeilijk af ging. Als dat zijn dood betekende, was dat maar zo. Het bedrijf moest groeien.
Uiteindelijk bracht weer een nieuw medicijn redding, maar in het jaar daarvoor kon het schoenenmerk ondanks zijn nogal ongezond lichaam niet zonder zijn nog altijd zeer gezonde geest.

Tokyo, Japan, 1950s, historical picture showing Japanese businessmen having their shoes cleaned and polished by the shoe shine ladies working on the pavement outside.

3.

Alle Japanse marathonlopers die hij ondervroeg gaven hetzelfde antwoord: ‘blaren horen bij de marathon’. De meesten van hen koesterden hun blaren zelfs als oorlogswonden. Kihachiro vond dit een begrijpelijke reactie, maar was er tegelijkertijd van overtuigd dat hij schoenen zou ontwerpen waardoor dat soort oorlogsgeweld niet langer noodzakelijk was voor marathonlopers.
Hoe wist hij nog niet tijdens zijn eerste bezoek in 1953 aan de Beppu Marathon in Kyushu. Maar dat het hem ging lukken stond vast. Eerder had een salade met octopus, zo een die zijn adoptiemoeder altijd zo heerlijk kon maken, hem op het idee gebracht voor de revolutionaire Tiger-basketbalschoenen. De zuignappen van de inktvis waren de inspiratie voor speciale zolen waardoor een basketballer sneller en abrupter kon stoppen.
Deze kwaliteitsimpuls had de bekendheid van zijn merk Onitsuka Tiger goed gedaan. Nadat hij het knechtschap onder meneer Nishii achter zich had gelaten wilde hij zijn eigen bedrijf beginnen, maar in wat?
‘Waarom ga je niet in de sportschoenen?’ zei Kohei Hori, een bevriende gezondheidsbestuurder die hij om raad vroeg. Volgens Hori was de opkomende sportbeoefening in Japan bij uitstek geschikt om de moraal van vooral de jeugd op te monteren.
‘En sportschoenen hebben ze allemaal nodig,’ zei Hori.
Maar dan wel goede sportschoenen, dacht Kihachiro. En hij voegde daad bij woord: eerst voor basketbal, daarna voor andere sporten. Wat betreft de marathon ging de mare dat zijn verschrompelde huid tijdens het badderen voor een doorbraak zorgde. Maar het was uiteindelijk een ventilatiesysteem van een luchtgekoelde motor die aan de basis stonden van de eerste lijn blaar-voorkomende marathonschoenen.

Jarenlang probeerde Kihachiro de belangrijkste lopers te overtuigen van de kwaliteit van zijn schoenen. De Ethiopische loper Abebe, in 1960 in Rome Olympisch marathon-kampioen door blootsvoets te lopen, koos voor Onitsaka Tiger, net als de Finse atleet Lasse Virén: de eerste slechts kortstondig, de laatste vol overtuiging. Veelvoudig Olympisch kampioen Virén dankte Kihachiro voor zijn gedrevenheid om voor elke atleet de beste schoen te produceren door in 1976 na zijn winst in Montréal op de tienduizend meter, na de finishlijn zijn schoenen uit te doen en deze hoog boven zijn hoofd te houden. Dat verhaal stond echter niet op deze levenslijn in zijn handen geschreven. Net zoals daar ook de slogan ontbrak die uiteindelijk nooit het grote publiek zou halen: ‘Waar de tijger loopt ademen voeten.’

Japan, Tokyo, in a local television, 1950-60

4.

Het gebeurde in 1956. Voor het eerst was Onitsuka Tiger het officiële merk van de Olympische Spelen in Melbourne. Tijdens de worstelkampioenschappen won de Japanse vlaggendrager Shozo Sasahara een gouden medaille. Kihachiro zat in de zaal en raakte ontroerd door de combinatie van goud, volkslied en de Onitsuka Tiger schoenen op de worstelmat.
Hij deed vervolgens iets wat Japanners zelden doen: hij schreeuwde het uit, rende richting de worstelmat en omhelsde Shozo en diens coach. Tranen van ontroering rolden over zijn wangen. Hiervoor was hij begonnen met het maken van sportschoenen.
De herwonnen trots van deze Olympische atleten voor de ogen van de internationale sportwereld onderschreef zijn doel om de Japanse jeugd door middel van sport en deugdelijk sportschoeisel een hernieuwd geloof in zichzelf te bieden.
Of zoals hij het in zijn levensverhaal beschreef: ‘de Japanse worsteloverwinning tijdens de Spelen van 1956 verdreef de mist die zich sinds de Tweede wereldoorlog had opgetrokken in mijn hart’.

5.

Bruce Lee droeg ze; geel met zwart. Het waren dezelfde schoenen waarmee filmregisseur Tarantino zijn hoofdrolspeelster Uma ‘Kill Bill’ Thurman liet vechten. En wat te denken van al die atleten – beroemd, minder beroemd, jong, oud, springlevend of de dagen moe – die hun prestaties grotendeels te danken hadden aan zijn schoenen. Er waren zeker zoveel verhalen als er levenslijnen waren.
De oude man schudde het hoofd en kneep weloverwogen de handen dicht. Dergelijke anekdotiek streelde het ego. En met het ego was hij niet bezig, nooit geweest ook. Hij, de 72-jarige met een levensverhaal dat bijna helemaal op papier stond, was blij dat zijn bedrijf Asics Tiger was erkend als een gezondheidsorganisatie. Een gezonde geest in een gezond lichaam: dat was zijn verhaal.

De verboden berg

De verboden berg

Door: Thijs Feuth

Is voor de loper niet iedere heuvel of berg, bergachtige heuvel of heuvelachtige berg in wezen een retorische vraag? En, als we het daarover eens zijn, moeten we het Mulanje-massief dan niet zien als de punt onder het vraagteken van de Afrikaanse Riftvallei?

Niet dat er iets mis is met retorische vragen, want ook al ligt het antwoord erin besloten, als een zigzaggend pad zonder al te veel schaduw, er blijft toch voldoende ruimte voor bedenkingen, bijvoorbeeld door je blik af te wenden, de boel te negeren of door een praatje te maken met de mensen voor en achter en naast je, zeg maar half op schoot, in het overvolle minibusje naar de grens met Mozambique.

Net voorbij een bruggetje spring ik eruit. Wilson wacht me op, we klimmen achterop een fietstaxi oftewel een fiets met houten plankje op de bagagedrager, die ons over een wirwar van zandpaden voert.  De plek van bestemming is een klein, bakstenen huisje tussen andere huisjes van klei of hout, her en der aangevuld met plastic of golfplaten, maar dat zie ik de volgende morgen pas want het is donker, pikdonker, onder de adembenemende sterrenhemel van het zuidelijk halfrond. Elektriciteit is er niet. Dit is Malawi. Dit is waar Wilson woont.

De volgende ochtend verzamelen we op een kruispunt van dust roads. Zodra de zon zich losmaakt van de horizon vertrekken we, op laatkomers wordt geen minuut gewacht. Met zijn achten zijn we, twee vrouwen en zes mannen, lopers die ik ondertussen goed ken, want maanden liepen we samen over de paden van rode klei tussen de theeplantages van Thyolo. Wilson, zevenvoudig kampioen, is de onbetwiste leider van de groep. Hij heeft een zachte stem maar keiharde kuiten, en in dit gezelschap zijn het de benen die het spreekrecht opeisen. Geleidelijk verandert het lichte gedribbel in een straffer tempo, iedere glooiing wordt aangegrepen voor geknoei met de versnellingsbak. De vrouwen verdwijnen achter ons uit het zicht, de jongere lopers rennen iets vooruit maar we vegen ze een voor een weer op, kortom, de wetten van het hardlopen doen zich gelden.

Er zijn zwaaiende vrouwen in kleurige chitenga’s en halfnaakte kinderen, kleiner dan hun lach. De wegen voeren langs de glooiende theevelden aan de voet van de berg. Over de berg wordt niet gesproken, en dat hoeft ook niet want de berg spreekt voor zich. De club van de lopers is vernoemd naar de hoogste top ervan. Sapitwa, te vertalen als ‘ga er niet heen’.

Nadien sta ik, beschut door schermen van bamboe, met een stuk zeep onder een emmer met gaten. Het is verbazingwekkend hoe snel het went, het gebrek aan luxe, en de gedachte dat we eigenlijk maar zo weinig werkelijk nodig hebben. Een paar dagen armoede is net als kamperen, morgen stap ik weer op de minibus die me terug brengt naar kraanwater en elektriciteit. Voor Wilson is het net andersom, een of tweemaal per jaar loop hij op uitnodiging een internationale wedstrijd. Misschien dat de luxe even snel went, maar als hij terugkomt moet hij zijn huis restaureren, dat door de overstroming beschadigd is, en iedere kwacha moet drie keer worden omgedraaid om bij een tegenvallende oogst een zak rijst te kunnen kopen.

Er gaan jaren voorbij dat we elkaar niet zien, maar er hangt een ingelijst portret van zijn ouders bij mij thuis aan de muur

Het leven neemt een loopje met ons en als we elkaar dan eindelijk opnieuw zien, zijn we jaren ouder geworden. Wilson heeft een dochter die inmiddels naar school gaat en zijn moeder is tijdens de laatste overstroming overleden. Ik ben naar een ander land verhuisd, op de een of andere manier in een huwelijk beland, maar wat niet is veranderd, is dat we afstand en tijd hardlopend meten.

En al die tijd heeft de berg zijn adem ingehouden.

Wilson is vertrouwd met hem, de berg die boven alles en iedereen uitsteekt. Van kinds af aan drinkt hij het water van de kletterende watervallen en de riviertjes die zich daaruit vormen. Rondom de steile wanden van de berg stapelen de wolken zich op en storten zich leeg en daardoor is deze streek zoveel groener dan verderop. Hij ziet hoe de trotse ceders op de flanken van de berg een voor een sneuvelen en naar beneden worden gedragen omdat hun hout zo geliefd is in verre landen en hij luistert naar de verhalen over de geesten op de berg, onrustige zielen van vergeten voorouders, die zo nu en dan mensen laten verdwijnen. Vandaar dus dat ‘ga er niet heen’ van Sapitwa. Dat de waarschuwing van de berg nog altijd geldt, blijkt wel uit de namen van manhaftige klimmers die jaar in jaar uit door de berg worden opgeslokt.

De verboden berg | Mystical Miles

Het is me wel eens overkomen dat ik een vraag die retorisch bedoeld was, wilde beantwoorden, en dat voelde dan een beetje onnozel. Maar een vraag is pas retorisch als die ook zo wordt opgevat. Verraadt een misplaatste retorische vraag geen arrogantie? De vraag van een heuvel of berg, bergachtige heuvel of heuvelachtige berg zou je ook een uitnodiging kunnen noemen, of zelfs een gebod. We moeten hem beklimmen. Maar voor de Sapitwa-top geldt het omgekeerde, het is een uitdrukkelijk verbod: ga er niet heen.

Ik weet niet wat het precies is dat de mens zo aantrekt in de berg, wat maakt dat zijn vraag geen antwoord behoeft. Er wonen geesten of goden op de berg, en de wijsheid van Zarathoestra rijpte er. Ongetwijfeld speelt het uitzicht een rol, het uitzicht dat we symbolisch opvatten.

We kijken neer op de wereld, op onszelf eigenlijk, en we zien de zaken in een breed perspectief

Jaren voor ik ooit voet op Malawische bodem had gezet, verbleef ik enige tijd in een dal in de Himalaya, omgeven door pieken van achtduizend meter die bijna voortdurend aan het zicht waren onttrokken door het schier oneindige wolkendek van het regenseizoen. Af en toe viel er een gat in de wolken. Ik herinner me een vroege ochtend dat de lucht plotseling volkomen helder was en dat de dichtbij gelegen puntvormige berg weerspiegelde in de perfecte spiegel van het meer. Het was mijn persoonlijke kennismaking met Himavath. Ik was er helemaal alleen, in mijn hardloopkloffie natuurlijk, en ik voelde me klein, nietig, en vooral een heel tijdelijk verschijnsel tegen het decor van deze grandeur. Maar de toeristen komen er niet voor een les in nederigheid, was het maar zo, ze komen er juist om hun zelfvertrouwen op te vijzelen en de hoogste toppen te bedwingen.

Het pad omhoog is grotendeels goed begaanbaar maar er zijn passages waar je je langs de rotsen omhoog moet trekken of waar je stukken grond onder je voeten weg voelt glijden. We zijn met zijn zessen, dezelfde lopers als jaren geleden maar dan zonder de vrouwen. George, de jongste van ons en de snelste nu, verdwijnt telkens uit zicht en wacht ons op. Op een glibberige rots verlies ik even mijn balans, maar dankzij een plant aan de rotswand weet ik me staande te houden. Oho, zegt Wilson als hij omkijkt, voorzichtig jij. En ondertussen gaapt daar de diepte.

Hij was nog een kind toen hij voor de eerste keer won, hier, op het pad omhoog en omlaag, in een wedstrijd die bedoeld was om de snelste aan te wijzen van de gidsen die de berg op hun duimpje kenden. Op blote voeten dribbelde Wilson over de natte klei, hij sprong van steen op steen en het leek of de zwaartekracht op hem geen vat had.

Ik word vader, zeg ik als we het plateau hebben bereikt

Oho, is het antwoord, en dan een daverend gelach (inmiddels ben ik gewend aan de Afrikaanse lach, de lach van goed nieuws, zonder de spot die we gewend zijn van de Nederlandse lach). Vader! Het is de eerste keer dat iemand me zo noemt, vader, al heeft het kind nog een hele tijd te gaan voordat het zich door het geboortekanaal wurmt. Het is ook de eerste keer dat ik erover praat, tot nu toe was het iets tussen Laura en mij.

De verboden berg | Mystical Miles

Maar dat betekent dat we moeten omkeren, zegt Dalitso, die er, in weerwil van de verdwenen klimmers, eerder nog op had gestaan dat we niet zouden keren tot de hoogste top was bereikt. Hij krijgt bijval van Mtambo. Ik voel een rilling door me heen gaan als ik besef dat dit te maken heeft met de vermeende geesten van de berg, al ben ik zelf verre van bijgelovig aangelegd. Met goden en geesten is het zo dat ze niet werkelijk hoeven te bestaan om zich toch te doen gelden. Dat heet spiritualiteit. Het tempo vertraagt en eindelijk lopen we als een hechte groep bij elkaar. Bij het eerste kruispunt van paden draaien we naar rechts, een pad dat langs de waterval naar beneden voert, en het zal nog heel lang duren voordat ik de plek nog eens opzoek. Nu met mijn zoon, twaalf, die over een stel sterke benen beschikt. Rami liep zijn eerste meters toen hij amper een half jaar oud was, en als peuter al trok hij er in zijn eentje op uit voor zijn rondjes door het bos. Er was met hem werkelijk geen houden aan. Als je even niet op hem lette, voelde je de tocht door het huis trekken en dan stond de buitendeur op een kier. Dan wist je wel hoe laat het was; hij was er weer eens tussenuit gepiept. Het had geen zin om hem achterna te gaan want hij schiep er genoegen in om je op een dwaalspoor te zetten. Als geen ander was hij thuis op de wirwar aan bospaden.

Rami mocht van kleins af aan dan wel een flinke loper zijn, praten deed hij nauwelijks. Hij bemoeide zich zo min mogelijk met de andere kinderen. Op school verdween hij wel eens onopgemerkt uit de klas. Ook dan liet hij de deur op een kier en kwam hij pas opdraven op het moment dat de politie was ingeschakeld. Rami is altijd een wat vreemde eend in de bijt gebleven, maar zijn benen dwongen respect af. Eens waagde een klier uit twee klassen hoger hem te confronteren met zijn anders-zijn. Rami fronste zijn wenkbrauwen en trok zijn broekspijpen omhoog. Alleen al de aanblik van zijn kuiten deden de klier afdruipen.

Gek genoeg doen de blauwe en oranje vlinders me aan sneeuwvlokken denken

Ze fladderen alsof ze dwarrelen, maar omhoog in plaats van omlaag. De paarse en blauwe sneeuw verdwijnt in de lucht die helder is. Alleen in de verte drijven wolken.

Ik kan merken dat ik ouder word. Halverwege de helling wegen mijn benen meer dan ik kan dragen en voor we het plateau bereiken moet ik pauzeren omdat mijn ademhaling me heeft ingehaald. Terwijl ik op een uitstekende granietrots zit, wipt Rami van het ene been op het andere. Het is niet de eerste berg waaraan hij zich waagt, maar wel de eerste met geesten. Deze keer zijn mijn vrienden van toen er niet bij. Wilson heeft ons een lunchpakketje meegegeven en verontschuldigde zich met een pijnlijke glimlach toen hij hoorde dat we voor de top gingen, alleen voor de top en voor niets minder dan de top.

In een rugzakje draag ik twee flessen die we vullen bij de waterval en we hebben onze T-shirts om het hoofd gebonden. De kloof waarin het water zich naar beneden stort komt steeds dichterbij en afhankelijk van onze positie zwelt het geraas aan of verstomt het. Rami is me meters voor, ik kijk tegen zijn kuiten aan, schrammen en modder, een druppel bloed, ‘zou hij gevallen zijn?’ schiet het door me heen maar het duizelt me, de hitte, de steen waarnaar ik reik voor steun blijkt een gekko te zijn en van de consternatie verlies ik bijna mijn evenwicht, wacht, stamel ik, maar ik schaam me om mijn zwakte en zo gebeurt het dat ik Rami uit het oog verlies, voor heel even dan want als ik mezelf door de laatste lastige passage omhoog hijs, staat hij me lachend op te wachten. Het wemelt hier van de geesten, pap. We delen het brood dat Wilson ons heeft meegegeven en Rami raadpleegt nog eens het kaartje met de routes. Het is onaangenaam stil, en als we op het punt staan om onze route te vervolgen, trekt Rami wit weg. Ik volg zijn blik, naar de kloof waarlangs we omhoog zijn geklommen. Dunne nevelslierten stijgen op, ze lossen op in de zon, maar er komen er meer, steeds meer. Een, twee tellen ben ik ervan overtuigd dat ik hallucineer, maar dan doemt voor mijn geestesoog de Himalaya op. Het zijn de wolken, Rami. In korte tijd vangen de nevelen ons in een dichte mist. Het witte niets vormt een ondoordringbare muur om ons heen, de wereld is niet groter dan een paar passen doorsnee. Er zit niets anders op dan terug te keren, onder begeleiding van het geraas van de waterval.

Het is de thermodynamica, en daar hebben goden en geesten toch niets mee te maken? Wilson grinnikt, zodanig dat ik me afvraag of er echt geen spot mee gemoeid is. Of is hij gewoon blij ons levend terug te zien?

In een retorische vraag ligt het antwoord besloten, zodat op de vraag alleen een instemmend knikken past. Het alternatief is de vraag compleet te negeren. Met Wilson ben ik nog altijd goed bevriend, maar tegenwoordig woont hij in Zomba. Ook daar is een berg, en ook daar is het land groener dan dat het droog is. Je kunt met de auto naar het plateau en er is daar een luxehotel waar je cappuccino kunt bestellen en ijs. De berg van Zomba stelt geen verbod en houdt er ook geen geheimen op na. De chitenga’s waarin de vrouwen gehuld gaan zijn er stoffig van het zand en de kinderen lachen er ook, maar iets ingetogener. In Mulanje ben ik nooit meer geweest, maar de berg heb ik nog wel eens vanuit de verte gezien toen ik in Thyolo was om een vriend op te zoeken, Dalitso, een van mijn loopmaatjes van weleer. De schemering gaf de berg een violette gloed. Ik wees ernaar. Sapitwa, fluisterde hij.

Het was een antwoord zonder vraag.

Wil je meer leesvoer, maar dan op je deurmat? Neem een abonnement op Mystical Miles en dompel je vier keer per jaar onder in mooie verhalen en schitterende foto’s.

400 kilometer in 8 dagen. Loop je een stukkie mee?

400 kilometer in 8 dagen. Loop je een stukkie mee?

Klaas Boomsma en Koen de Jong

Vrijdag 21 mei trek ik de voordeur achter me dicht in Amsterdam-West. Samen met Klaas (ja, de columnist van Mystical Miles) sla ik linksaf, richting het Rembrandtpark, een park waar ik al honderden keren doorheen rende. Soms zo hard mogelijk op een Strava-segment, soms rustig als start van een rustig rondje.

 

Vrijdag loop ik er met een ander gevoel dan anders.

Met opwinding.

En spanning.

En zenuwen.

En voorpret.

Dat vooral: voorpret. Het gevoel dat je hebt als je met een tentje en goed gezelschap op weg bent naar de Alpen, met het vooruitzicht van een lege agenda en een hart vol avontuurlijke opwinding.

Klaas en ik gaan 21 mei niet naar de Alpen. We zoeken de avontuurlijke opwinding dichter bij huis. We rennen vanuit Amsterdam 8 dagen op een rij 50 kilometer per dag. Na 8 acht dagen en 400 kilometer zijn we gewoon weer terug in Amsterdam.

Een rondje Nederland.

Amsterdam – Hagestein – Zaltbommel – Ewijk – Kootwijk – Dronten – Lelystad – Amsterdam

Tijden zijn niet belangrijk, de exacte route is niet belangrijk, vertrektijden en aankomsttijden zijn nog niet duidelijk. We zien wel. Het enige dat we zeker weten, is dat er momenten zijn dat we geen zin meer hebben om te lopen: spierpijn, blaren, verveling en vermoeidheid. Lopers weten waarom sommige duurlopen een strijd zijn. Waarom we dan toch zo ver gaan lopen? Omdat lopers ook weten dat na de spierpijn, de zingeving volgt en na blaren, verveling en vermoeidheid, word je beloond. Het is onmogelijk om dat uit te leggen aan niet-lopers. Tijdens de kilometers dat je nergens aan denkt, behalve aan je volgende stap en je huidige ademhaling. Dat is de kunst en de voldoening.

Ja maar waarom dan?

Daarom.

Voor niet-lopers is zo’n antwoord een zwaktebod. Daarom is geen reden. Maar voor mede-lopers is dat de kern. Die snappen het. Niks zwaktebod, we communiceren alleen niet via taal, maar direct van hart-tot-hart.

Als ik echter langer nadenk over onze hardlooptocht van 400 kilometer word ik wel eens droef te moede. Een marathon vind ik een serieus eind. Om dan nog 8 kilometer langer te lopen is pittig. En dat ook nog eens 8 dagen achter elkaar. Kan ik dat wel?

Met mijn brandstoffen zit het wel goed. Ik kan moeiteloos 25 kilometer hardlopen vóór het ontbijt, dus met mijn vetverbranding zit het wel goed. We hebben ook alle tijd om te eten onderweg, dus ik vrees geen hongerklop zoals ik die als wielrenner vroeger tijdens etappekoersen wel eens had.

Mijn spieren, pezen, banden en gewrichten kunnen het ook wel aan. Mijn looptechniek is flink verbeterd de laatste anderhalf jaar en ik kan licht en lekker lopen. Natuurlijk komen er ochtenden met (flinke) spierpijn, maar echte blessures vrees ik niet. We kunnen lichtgewicht lopen, want Janneke rijdt vooruit met een grijns en een camper met tentjes, dus we hoeven niets mee, behalve wat zakgeld voor een kopje koffie onderweg. Voor blaren heb ik wel vrees, maar ja daar moet ik maar gewoon mee verder rennen. Daar ontkom je niet aan, vermoed ik.

Zo’n monstertocht staat of valt met een goed gemoed. Zaterdagochtend begin ik aan dag 2 met de dik vijftig kilometer van een dag eerder in mijn benen. Dan moet ik vooral niet nadenken over de 350 kilometer die nog volgen. De kunst is om in het moment te blijven en te genieten van de vogels in Hagestein.

Ik denk aan één van mijn favoriete personages uit een boek. Straatveger Beppo uit Momo en de tijdspaarders. Beppo kent het geheim van opgaan in het nu.

Wanneer hij de straten veegde, werkte hij langzaam maar gestaag door: bij iedere stap een ademhaling en bij iedere ademhaling een bezemstreek. Stap – ademhaling – bezemstreek. Stap – ademhaling – bezemstreek. Tussendoor bleef hij soms een poosje staan en keek peinzend voor zich uit. En dan ging hij weer verder: stap – ademhaling – bezemstreek —-

Terwijl hij zo doorwerkte, voor zich uit de vuile straat en achter zich de schone, kreeg hij vaak grootse gedachten. Maar het waren gedachten zonder woorden, gedachten die je net zo moeilijk onder woorden kunt brengen als een bepaalde geur, die je je nog net kunt herinneren of een kleur waarvan je gedroomd hebt. Wanneer hij na zijn werk bij Momo zat, legde hij haar zijn grootse gedachten uit. En omdat ze op haar bijzondere manier luisterde, kwam hij los en vond hij de juiste woorden.

‘Zie je, Momo,’ zei hij dan bijvoorbeeld, ‘het zit zo. Soms heeft men een hele lange straat voor zich. Men denkt, die is zo vreeslijk lang – dat krijgt men nooit voor elkaar.’

Hij keek een poosje zwijgend voor zich uit, toen ging hij verder: ‘En dan begint met zich te haasten. En men haast zich steeds meer. Telkens wanneer men opkijkt, ziet men dat men maar niet opschiet. En men spant zich nog meer in en men krijgt het benauwd en tenslotte is men helemaal buiten adem en men kan niet meer. En de straat ligt nog steeds voor je. Zo moet men het niet doen.’

Hij dacht een tijdje na. Toen sprak hij verder: ‘Men moet nooit aan de hele straat tegelijk denken, begrijp je? Men moet alleen aan de volgende stap denken en de volgende ademhaling en de volgende bezemstreek. En steeds weer alleen aan de volgende.’ Weer hield hij op en dacht na voor hij eraan toevoegde: ‘Dan heeft men er plezier in; dat is belangrijk, dan doet men zijn werk goed. En zo moet het.’

En nog eens na een lange onderbreking vervolgde hij: ‘Opeens merkt men dat men stap voor stap de hele straat gedaan heeft. Men heeft het niet eens gemerkt en men is niet buiten adem.’ Hij knikte bedachtzaam en eindigde met de woorden: ‘Dat is belangrijk.’

Mijn mantra voor de 400 kilometer is eenvoudig: Beppo – stap – ademhaling. Beppo – stap – ademhaling.

En opeens merk ik dat de 400 kilometer voorbij is.

Maar voor het zover is, nog een paar daagjes voorpret. 21 mei lopen we weg.

Wil je af en toe een teken van leven en zien waar we uithangen? Op Mystical Miles plaatsen we af en toe een berichtje en op de Instagram van Mystical Miles zie je of we die dag gehaald hebben.

Enne: als je een stukje mee wilt lopen, geef een gil.

 

—————————————————————————————-

 

Hier (globaal) de route:

21 mei
Amsterdam – Hagestein

22 mei
Hagestein – Zaltbommel

23 mei
Zaltbommel – Zaltbommel (2 Rivers Marathon)

24 mei
Zaltbommel – Ewijk

25 mei
Ewijk – Kootwijk

26 mei
Kootwijk – Dronten

27 mei
Dronten – Lelystad

28 mei
Lelystad – Amsterdam


 

Tot dan?